722 20 MAART 1980 De heer VAN BANNING: Ik wil bijzonder kort zijn. Ik zou allereerst de woorden van de heer Sandberg, lid van het college, willen ondersteunen. Ten tweede wil ik opmerken dat wij al aardig aan het bijzonder ongemanierde optreden van de heer Garritsen gewend zijn, maar dat het toch wel ver gaat als hij zich, onder de bescherming van zijn raadslidmaatschap, ten opzichte van het staats hoofd uitspreekt op de manier waarop hij dat nu heeft gedaan. De VOORZITTER: Dames en heren. De raad is nu in eerste termijn uitgesproken en ik zal uiter aard antwoordden op de gestelde vragen. Daarbij teken ik aan dat bepaalde dingen mij zelfs zijn ontgaan, maar dat er enige opmerkingen zijn ge maakt waarvan ik op dit ogenblik dat lijkt mij beter niets wil zeggen. Een heel enkele keer komt het voor dat er opmerkingen van beledigende aard worden gemaakt. Daarop moet echter in dit verband nu maar niet verder worden ingegaan: dat lijkt mij onder deze omstandigheden het verstan digst. Wanneer er opmerkingen van beledigende aard zijn gemaakt, kan dat naar mijn mening niet worden geaccepteerd. Het is mij zoals gezegd deels ont gaan en het is mijns inziens dan ook het beste dat ik nu de gestelde vragen beantwoord. Aan het adres van mevrouw Van Rooij kan ik zeggen dat wij met de hier voorgestelde subsidië ring juist de bedoeling hebben de wijkactiviteiten te stimuleren waar dat maar mogelijk is. De subsi die heeft duidelijk een uitnodigend karakter. Het is de bedoeling dat er van de kant van de wijken initiatieven komen en dat die als het éven kan worden gehonoreerd. De heer Oomen is ingegaan op de plaats van de herdenking op 4 mei. Inderdaad is daarover in de commissie algemene zaken gesproken, waarbij ik mij bereid heb verklaard met het comité te over leggen over de bedoelingen die het in dezen heeft. Ik had dat overleg nog niet gepleegd en het comité

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1980 | | pagina 722