730
20 MAART 1980
van een motie. Daarom zou ik het bijzonder op
prijs stellen als u, mijnheer de voorzitter, zoudt
willen toezeggen dat in één van de volgende verga
deringen van de commissie algemene zaken over de
ze kwestie zou kunnen worden gesproken, bijvoor
beeld wanneer de commissie eindadvies moet uit
brengen over het ontwerp voor het nieuwe reglement
van orde
Afgezien van deze zojuist geschetste procedu
rele bezwaren hebben wij de vorige maal de behan
deling van de aangehouden moties als uitermate on
bevredigend ervaren, omdat het verband met de in
middels vastgestelde begroting volledig ontbrak
en omdat de moties zonder relatie met een bijbe
horend raadsvoorstel in de behandeling door de
raad het karakter kregen van een initiatief-voor
stel en daarmee ver boven hun betekenis werden
uitgetild. Onze conclusie was toen dat deze proce
dure niet zou mogen worden herhaald. Dat een der
gelijke gang van zaken nu wederom plaatsvindt, is
onvermijdelijk, als gevolg van de ook met onze in
stemming ingekorte behandeling van de begroting
1980. Daarop hebben wij uiteraard geen kritiek,
maar we gingen er op 14 februari wèl van uit dat
met de vergadering van vandaag het "parkeren" van
moties tot het verleden zou behoren. Wij zijn dan
ook onaangenaam verrast door de wens van het col
lege, inhoudende dat de besluitvorming over moties
met nadrukkelijke financiële consequenties zou
moeten worden uitgesteld tot na het beraad en
overleg over de gevolgen voor Breda van de beper
king van de overheidsuitgaven door het rijk. Dat
beraad heeft plaats in april, zodat eventuele
voorstellen tot bijstelling van de begroting pas
in mei in de raad zullen kunnen komen. De moties
met financiële consequenties zouden dan pas op
zijn vroegst in mei in stemming kunnen worden ge
bracht.
De praktische bezwaren die ik zojuist tegen
het "parkeren" heb aangevoerd, gaan in dit ver
band nog veel zwaarder wegen. Er wordt in mei of