740 20 MAART 1980 de heer Taks over het karakter van de bewuste mo ties. Het is naar mijn mening de moeite waard over het karakter en de inhoud van moties en amendemen ten en over de betekenis daarvan nog eens met el kaar te discussiëren, maar daarvoor is het nu, denk ik, niet het juiste tijdstip. Wellicht zou het goed zijn ook dit punt eens in de commissie algemene zaken aan de orde te stellen. Als ik zeg dat het bestaan van moties aan voorstellen en preadviezen gebonden is, dan bete kent dat voor de "motie" van de heer Garritsen dat deze naar de mening van de meerderheid van het college en ik sluit mij daarbij als voorzitter aan -- buiten de orde is. De motie kan derhalve onzes inziens bij punt 31 zoals dit thans is ge agendeerd, niet worden ingediend. Uiteraard is het dat hebben we aan het begin van deze ver gadering nog ervaren wel mogelijk dat er een voorstel van orde komt om de in de motie genoemde problematiek te behandelen. De materie is nu ech ter in de vorm van een motie ingebracht en het college is van oordeel dat het onder deze omstan digheden op deze manier niet mogelijk is die motie in behandeling te nemen. Als voorzitter ben ik het met deze opvatting van het college volkomen eens. Reeds eerder, ook vóór de pauze, heb ik mij in die geest uitgelaten. Uiteraard bestaat er nog wel een mogelijkheid om de motie ter sprake te brengen, maar die moge lijkheid zal zich pas op een volgend moment voor doen. Er zal namelijk over de begroting informatie worden verschaft, in welk verband de financiële commissie advies aan het college zal moeten uit brengen. Wanneer te zijner tijd over dit onderwerp opnieuw in de raad kan worden gesproken, is de in diening van een dergelijke motie zeker denkbaar en bij die gelegenheid zal zo'n motie uiteraard ook moeten worden behandeld. Ik hoop hiermee duidelijk te zijn geweest. Ik zou u willen voorstellen desgewenst nog een korte beschouwing over deze vraagstukken te houden en

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1980 | | pagina 740