20 MAART 1980 7b5 realiseerbaar zijn, lijkt het ons, ter voorkoming van teleurstellingen in de toekomst, verstandig de motie niet aan te nemen. De heer GARRITSEN: Mijnheer de voorzitter. Ik vind het op zichzelf verheugend dat u nu over deze motie positief adviseert, of dat u er zelfs mee kunt instemmen. Ongeveer een jaar geleden heb ik vragen gesteld naar aanleiding van het feit dat in de wervingsadvertenties de vrouwen met nadruk niet werden vermeld. Het verheugt mij nu een zekere be leidsombuiging te kunnen constateren. Ik betreur het wèl dat de invulling heel langzaam zou kunnen gaan, omdat alleen het natuurlijk verloop aan de orde komt, terwijl men toen de advertenties van de gemeente Breda werden geplaatst al veel eerder op de wenselijkheid van een groter aantal vrouwelijke politie-ambtenaren had kunnen inspelen. In dit op zicht wordt de gang van zaken door mij betreurd. Overigens lijkt het mij interessant van u, mijn heer de voorzitterte vernemen waarom uw standpunt in vergelijking met de beantwoording van mijn vra gen van een jaar geleden, nu eigenlijk is veran derd. Ik vind het verheugend dat u het nu met de motie eens blijkt te zijn, maar welke motieven heb ben u overtuigd? De VOORZITTER: Dames en heren. Ik wil, te be ginnen met de opmerkingen van de heer Garritsen, nog een korte reactie geven. De vragen van de heer Garritsen kan ik mij niet één, twee, drie herinne ren, maar hij weet mèt mij dat in de nota-in-wor- ding over de openbare orde de bezwaren tegen aan stelling van vrouwelijke agenten zijn vervallen. Dit is al eerder besproken, ook in de commissie algemene zaken bij de behandeling van de begroting. In twee commissies is duidelijk uitgesproken dat de intentie is veranderd. Er kan toch geen bezwaar tegen bestaan dat de opvattingen zich wijzigen en dat er wellicht ook in het korps over dit vraag stuk enigszins anders wordt gedacht dan in het verleden het geval was. Dat is op zichzelf een

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1980 | | pagina 755