20 MAART 1980
769
wordt gevraagd, is in de vergadering van de com
missie openbare werken van 31 januari 1980 door de
heer Van Dun al heel duidelijk toegezegd. De heer
Van Dun heeft in het begin van deze vergadering
gezegd dat het tegenwoordig kennelijk gebruikelijk
is in de commissie iets te doen, het vervolgens in
de raad te herhalen en het daarna ook weer eens in
de commissie te herhalen.
Wethouder VAN DUN: Het lijkt mij goed dat de
heer Van Asseldonk mijn woorden juist citeert. Ik
heb aan het adres van de heer Oomen gezegd er be
grip voor te hebben dat men iets dat in de commis
sie is toegezegd, graag in een openbare raadsver
gadering herhaald wil zien.
De heer VAN ASSELDONK: Maar wij hebben veel
vertrouwen in de voorzitter van de commissie. Als
deze gang van zaken gebruikelijk zou worden, zou
dat niet zo best zijn. De wethouder zit de commis
sievergaderingen immers als lid van het college en
naar ik meen ook mede namens het college voor. Hij
is in de commissie dan ook de verdediger van de
plannen. Ik verwijs naar de bladzijden 3 en 4 van
het verslag van de bewuste commissievergadering:
daar wordt alles opgesomd wat het college in dezen
wil gaan doen. Tegen die achtergrond lijkt mij de
motie volkomen overbodig.
Zonder hoofdelijke stemming wordt motie nr.
11 aanvaard, onder aantekening dat de heren
Van Asseldonk, Koertshuis, Neeb, Suurmeijer
en Taks geacht willen worden te hebben tegen
gestemd.
31.12. MOTIE INZAKE WERKGELEGENHEIDSSITUATIE EN
BEDRIJVENTERREIN BAVEL/DORST
De heer VAN BANNING: Zonder dat ik een lang
betoog wil houden, zou ik nog eens de speciale
aandacht voor deze motie willen vragen. Overigens
ben ik niet bang dat de motie niet voldoende on
dersteuning zal vinden, want ik heb het voorrecht