770 20 MAART 1980 dat ook de leden van de commissie economische za ken van de Partij van de Arbeid en de V.V.D. de motie hebben ondertekend. Ik wil er echter op wij zen dat het onderwerp van de motie ook in een an der verband, namelijk dat van het stadsgewest, aan de orde is. Het zou mij bijzonder hebben verheugd als men elkaar in het overleg met een nabuurge meente had kunnen vinden. In de commissie economi sche zaken heeft een bepaalde enquête aandacht gekregen waaruit nog eens extra blijkt hoe zeer wij op korte termijn terrein nodig hebben. Ik heb begrepen dat men elkaar nog niet heeft kunnen vin den en ik ben dan ook van mening dat wijuit hoof de van onze verantwoordelijkheid voor Breda, moe ten aandringen op uitvoering van hetgeen in de mo tie wordt gevraagd. Wij kunnen namelijk beslist niet lange tijd wachten totdat er een oplossing voor de problemen met de nabuurgemeente is gevon den. Ik twijfel eraan of een dergelijke oplossing op korte termijn tot stand zal komen. Ter illus tratie wijs ik erop dat volgens de enquêtegegevens de belangstelling voor terreinen buiten Breda on der de geënquêteerden niet groot is, indien zij al niet geheel ontbreekt. Men ondersteunt dit met een bepaalde motivering. Als het bedrijventerrein Ba- vel/Dorst niet kan worden gerealiseerd, zouden wij de kans om enige honderden arbeidsplaatsen te ver werven missen en zou derhalve een zeer wenselijke verruiming van de werkgelegenheid achterwege blij ven. Deze overwegingen liggen aan de motie ten grondslag Zonder hoofdelijke stemming wordt hierna mo tie nr. 12 aanvaard. 31.13. MOTIE INZAKE UNIE VAN ORANJESTEDEN ETC. De heer OOMEN: Na de opmerkingen die van de zijde van het college over deze motie zijn gemaakt wil.ik nog op het volgende wijzen. De heer Sand- berg kan nu wel zeggen dat hier een zeer gering bedrag in het geding is, dat in generlei verhouding

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1980 | | pagina 770