24 JANUARI 1980 De stadsgewestelijke uitgaven moeten binnen de geraamde budgettaire capaciteit blijven. Voor nieuwe taken of uitbreidingen van bestaande taken waarvan de financiële gevolgen niet kunnen worden opgevangen binnen de capaciteit, zullen bestaande activiteiten moeten worden geschrapt of besnoeid. Een extra beroep op gemeentelijke middelen boven de norm van 2,35% is dan niet meer mogelijk. Als het lukt deze methodiek nog tijdens de huidige zittingsperiode van de gewestraad consequent te doen toepassen, ook voor de takken van dienst die nu nog in een opbouwfase verkeren, dan heeft de heer De Raaff de stadsgewestgemeenten een grote dienst bewezen. Het Bredase college van burgemeester en wet houders is kennelijk nog niet tevreden met een dergelijke rem op de stijging van de gemeentelijke bijdrage: het wil het stadsgewest op de nullijn geplaatst zien. Fijntjes wordt de raad voorgehou den dat de reële groei van 2,35% eigenlijk in strijd is met het programakkoord. Deze veronder stelde strijdigheid met het programakkoord lijkt ons toch wat vergezochtIn het akkoord wordt ge steld dat de taakstelling van het stadsgewest in beginsel beperkt moet blijven tot de huidige ver- zorgings- en ordeningstakenNaar onze mening be tekent dit dat elke wijziging van de gewestrege ling waardoor het takenpakket wordt uitgebreid met nieuwe taken, moet worden afgewezen, althans in beginsel. Daarop zijn ook uitzonderingen mogelijk. Dat bestaande taken niet zouden mogen worden uit gebouwd, uiteraard na goedkeuring van de deelnemen de gemeentenkan naar onze opvatting zeker niet uit het programakkoord worden afgeleid. Het colle ge is blijkbaar zelf ook niet overtuigd van de strijdigheid, want tegen deze reële groei van de gemeentelijke bijdrage wordt in ieder geval in formele zin geen bezwaar gemaakt. Overigens past de 2,35%-norm uitstekend bij de opvatting van het stadsgewest als vorm van ver lengd lokaal bestuur. Voor het stadsgewest moet

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1980 | | pagina 80