17 APRIL 1980
838
stad zo belangrijk werk kan doen, het aspect van
de financiële vergoeding in de vorm van presentie
gelden voor vergaderingen en dergelijke ten tonele
gevoerd. Als zij dit aspect als een argument wil
hanteren, heb ik er niet veel behoefte aan daarop
in te gaan.
Ook de heer Garritsen meen ik kort en bondig
te kunnen beantwoorden. Hij heeft op zijn wijze
zijn geloofsbelijdenis hier opnieuw uitgesproken
en hij heeft uiteengezet hoe hij tegen de proble
matiek aankijkt. Ik zal niet de stoute schoenen
aantrekken door te proberen hem van het tegendeel
te overtuigen. Ik geef dat bij voorbaat op: de
heer Garritsen heeft zijn visie gegeven, ik heb
een andere visie en gelukkig wordt de visie waar
ik achter sta door het overgrote deel van de men
sen in Nederland gedragen. Uiteraard heeft de heer
Garritsen het recht er anders over te denken, maar
vooralsnog moet hij zich in die zin beperken, dat
de mening die hij verkondigt hopelijk voor lange
tijd nog wel de opvatting van een uitermate kleine
minderheid in onze samenleving zal blijven.
De heer GARRITSEN: Het F.N.V. is toch niet
zo'n kleine minderheid en daar is men er in groten
getale van overtuigd dat de hier gekozen weg niet
de juiste is.
Wethouder SANDBERG: Je kunt natuurlijk altijd
een heel klein balletje uit de soep pakken en daar
zeer fundamenteel over gaan praten. U hebt gezegd
dat er fundamentele verschillen in deze maatschap
pij zijn en dat je die uitsluitend op basis van het
conflictmodel en niet op basis van het harmoniemo
del kunt oplossen. Ik geloof dat grote delen van
de vakbonden het daarmee niet eens zijn. Daarnaast
hebt u gezegd dat deze adviesraad het zoveelste
orgaan is, waarin de bonden zich, evenals de
B.O.C.'s op provinciaal niveau, ziende blind laten
inkapselen. Ik ben zo vrij erop te wijzen dat die
vakbonden daar dan nog altijd zelf bij zijn en dat