843
17 APRIL 1980
De VOORZITTER: Ik heropen de vergadering. Ik
hoef u niet te zeggen dat het iets later is ge
worden. Het is de bedoeling dat nu eerst de heer
Sandberg zijn betoog in eerste termijn over agen
dapunt 33 vervolgt. Overigens is in het college
van burgemeester en wethouders zojuist geconsta
teerd dat het amendement-Dreef nr. 2 meer het ka
rakter van een motie heefter wordt een uitspraak
van de raad gevraagd, zonder dat men de concept
verordening zelf wil wijzigen.
Wethouder SANDBERG: Ik begin met amendement
nr. 2 omdat de situatie te dien aanzien het een
voudigst is. Naar ik meen is de heer Dreef, even
als de andere leden van de commissie economische
zaken, ervan op de hoogte dat de "adviesraad-in-
oprichting" in zijn voorbereidende vergadering
zelf al tot een evaluatie-onderzoek had besloten.
De wens van de heer Dreef zal dus zeker worden in
gewilligd. Men zou kunnen zeggen dat het amende
ment overbodig is, maar ik heb er geen enkele be
hoefte aan dat uit te spreken. Er zal worden ge-
evalueerd en als de heer Dreef er behoefte aan
heeft dit in een raadsuitspraak vast te stellen,
bestaat daartegen geen bezwaar. Wordt het amende
ment aanvaard, dan ligt de opvatting van de raad
vast. De evaluatie zal plaatsvinden en het college
staat achter het amendement, dat ook wel motie
wordt genoemd.
Ten aanzien van amendement nr. 1 ligt het
enigszins anders. Het onderwerp dat daarin aan de
orde wordt gesteld is meermalen in het college be
sproken. Ik wijs erop dat er in de gemeentelijke
optiek eigenlijk geen voorbeelden te noemen zijn
van soortgelijke commissies waarin twee leden van
het college van burgemeester en wethouders dat
college representeren. Ik kan althans een derge
lijke commissie niet zo één, twee, drie verzinnen.
Van belang is dat een collegelid in een commissie
niet a titre personnel zit, maar als vertegenwoor
diger van het college die wordt geacht de