845
17 APRIL 1980
eerlijk zeggen dat daarvan bij mijn weten nog
nooit gebruik is gemaakt, maar het is in ieder ge
val zo dat ieder lid van het college naar elke
andere adviescommissie toe kan gaan: men heeft het
recht van toegang en kan aan de beraadslagingen
deelnemen. Het gaat hier dus niet om een specifie
ke uitzondering voor de wethouder van sociale za
ken, de wethouder van economische zaken, de wet
houder van ruimtelijke ordening of enige andere
portefeuillehouder, maar het gaat om een regeling
die in de verordening voor elke commissie van ad
vies en bijstand is vastgelegd. Ik heb nagegaan
of het opnemen van een soortgelijke bepaling in
de onderhavige verordening wellicht een bijdrage
zou kunnen leveren. Dit bleek helaas niet het ge
val te zijn: het opnemen van zo'n bepaling beant
woordde kennelijk niet aan de doelstelling die in
het amendement van de heer Dreef ten tonele is ge
voerd. Het amendement maakt een uitzonderingsposi
tie voor één lid van het college en in dat verband
acht ik het niet verstandig het amendement te aan
vaarden, zodat het door mij wordt ontraden.
De heer NEEB: De uitleg van de wethouder
heeft in grote lijnen en ook wel in detail onze
instemming. Ten aanzien van amendement nr. 1 wil
ik in drie hoofdpunten de opvatting van mijn frac
tie weergeven. In de eerste plaats zijn wijzo
als ik ook al in eerste termijn heb gezegd, niet
overtuigd van de noodzaak van de specifieke aanwe
zigheid van de wethouder van sociale zaken. Voorts
veronderstellen wij dat binnen het college colle
gialiteit bestaat, waardoor onderlinge uitwisse
ling van werkelijk belangrijke gegevens en infor
matie bijna een automatisme is; die lijnen waar
borgen op zich dat een ieder voldoende geïnfor
meerd is en aan de hand van de beschikbare infor
matie eventueel gewenste acties kan ondernemen.
Wij achten het niet noodzakelijk en zelfs niet
opportuun een en ander door middel van het amende
ment te structureren. In de derde plaats menen wij