17 APRIL 1980 848 elkaar ten goede beïnvloeden. Wij vinden dat wij na deze openingen de adviesraad voor de werkgele genheid inderdaad het voordeel van de twijfel moe ten geven. Wat de amendementen betreft het volgende. Amendement nr. 2 lijkt mij volstrekt overbodig, omdat in de commissie ter sprake is geweest dat er zal worden geëvalueerd. Ik was derhalve reeds van evaluatie uitgegaan. Naar aanleiding van amen dement nr. 1 heeft de wethouder gezegd dat iedere wethouder de mogelijkheid heeft om in welke advies raad dan ook aanwezig te zijn en daar mee te dis cussiëren. Hiermee is het amendement naar onze me ning niet meer nodig. We zullen het dan ook niet steunen. De heer VAN BANNING: De heer Dreef heeft nog maals de kwestie van het vertrouwen ter sprake gebracht De heer DREEF: Dat is door u gedaan! De heer VAN BANNING: Jawel, de volhardendheid waarmee u uw voorstellen handhaaft wekte bij mij de gedachte op dat het een kwestie van vertrouwen zou zijn, niet bij mij maar bij u. Wij hebben uit pragmatische overwegingen op het volgende gewezen. Er wordt in collegiaal verband gewerkt en we kun nen ons voorstellen dat op een gegeven ogenblik, gelet op de zwaarte van het onderwerp en de des kundigheid vanuit een bepaalde portefeuille, een lid van het college aan de besprekingen zou moeten kunnen deelnemen. Dat hoeft niet alleen de wethou der van sociale zaken te zijn, maar het kan voor iedere andere portefeuillehouder gelden; ik denk bijvoorbeeld aan onderwerpen op het gebied van de ruimtelijke ordening. Welnu, in dit opzicht wordt een mogelijkheid geboden door artikel 8 van de verordening. Uit dien hoofde lijkt het ons niet zinvol de kostbare tijd van een wethouder in be slag te nemen en met deze taak twee wethouders te

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1980 | | pagina 848