853 17 APRIL 1980 van de voorzitter om aanwezig te zijn. We moeten gezamenlijk praktisch te werk gaan; ook de heer Van Banning heeft daarop gewezen. Wat moeten we nu in de verordening vastleggen? Aange zien te zijner tijd na de evaluatie toch tot bij stelling van de verordening zal moeten worden overgegaan, lijkt het mij het beste dat, als het echt noodzakelijk is op dit punt een regeling in de verordening op te nemen, op dat ogenblik een passage wordt opgenomen die óók voorkomt in alle verordeningen voor de raadscommissies van advies en bijstand. Het zou dan gaan om een tekst die in overeenstemming is met de desbetreffende bepaling voor de commissies ex artikel 62 en die de volgen de strekking heeft: ieder lid van het college van burgemeester en wethouders mag in elke vergadering van de adviesraad aan de beraadslagingen deelnemen. Ik spreek nu deze intentie uit en wanneer de eva luatie tot wijziging van de verordening leidt kun nen we dit hopelijk op deze manier vastleggen. Vooralsnog ben ik echter bereid met de intentie te werken, omdat deze werkbaar is. Aan het adres van de heer Hendriksen nog het volgende. In het advies van de commissie sociale zaken ging het om iets anders: daarin was sprake van een lidmaatschap van de adviesraad, met even tueel een adviserende stem. Ik wijs erop dat ook de voorzitter geen lid van de adviesraad is. Er zijn acht leden, vier werknemersvertegenwoordigers en vier werkgeversvertegenwoordigers, alle acht met stemrecht. De voorzitter is geen lid en heeft ook geen stemrecht. De VOORZITTER: Dames en heren. Wij mogen vaststellen dat het tweede geschrift dat de heer Dreef heeft ingebracht en dat we nu dan maar een motie noemen het gaat om een verklaring van de raad voor het college acceptabel is. Deze mo tie kan derhalve worden overgenomen Vervolgens verzoek ik u over te gaan tot stemming over het amendement dat de heer Dreef

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1980 | | pagina 853