902 21 APRIL 1980 toekomst naartoe kunnen gaan. De heer Kammeraat heeft gezegd dat kunst geen rechtvaardiging behoeft. Ik wil daaraan toevoegen dat de uitgaven die je daarvoor doet dat wêl be hoeven. Dat is ook het dilemma waarmee wij voort durend zitten. Deze zijn bijna niet los te maken van een facet en moeten bij voortduring worden verdedigd. Kunst en alles wat daarmee samenhangt is heel vaak, zo niet altijd, arbitrair; bijna iedereen kan erover oordelen. Er is ook geen spe cifieke kennis voor nodig om je te kunnen afvragen of je de subsidie voor het Brabants Orkest wel ter beschikking zult willen stellen, terwijl het ook geen specifieke kennis vereist om je te kunnen afvragen wat je zult spenderen aan bijvoorbeeld een artotheek. Dat zijn zaken waarover eenieder kan oordelen en die derhalve arbitrair zijn. Je zit dan met de uitspraak "kunst behoeft geen recht vaardiging" wèl in je maag. De kunst is namelijk evenals de overige sectoren van beleid onderhevig aan aanvallen, prioriteitstellingen, verbeterin gen etcetera. De heer Kammeraat heeft ook gezegd dat de norm in dezen "kwaliteit" moet zijn. Dat is even wel moeilijk interpreteerbaar en bijna niet los te maken van een stukje persoonlijk oordeel, en juist dat laatste is in de kunst en in dit beleid levensgevaarlijk, want uw norm is niet de mijne noch die van een derde. Daarom kies ik voor voor waardenscheppend beleid, waarin de norm "kwali teit" zo goed mogelijk moet worden gewaarborgd. Ik vind ook dat het één van de heel specifieke op drachten aan de bestuurscommissie is om dat as pect te bewaken, maar ik ben er mij goed van be wust dat dat verduveld moeilijk is. Ik geloof daarom dat de bestuurscommissie op haar beurt weer moet worden gedragen door een breed vlak en terzijde moet worden gestaan door uitermate des kundige mensen, die ten aanzien daarvan kunnen adviseren. Ik meen dat ik hiermee over het preadvies,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1980 | | pagina 902