21 APRIL 1980
917
Pauze
De VOORZITTER: De vergadering is heropend.
De heer KAMMERAAT: Nog een paar korte opmer
kingen. Ik kreeg de indruk dat er enkele misver
standen zijn ontstaan. Met mijn opmerking "kunst
behoeft geen rechtvaardiging" heb ik bedoeld de
eigen aard van de kunst te benadrukken. Het is
niet mijn bedoeling geweest te stellen dat kunst
alleen gerechtvaardigd is als middel tot iets an
ders, zoals bijvoorbeeld emancipatie.
Door de wethouder zijn enkele opmerkingen over
het moeilijke punt van het kiezen gemaakt. Hij
stelde dat het arbitrair blijft, dat wij als over
heid voorwaarden moeten scheppen, dat wij deskun
digen met een zeer specifieke deskundigheid moeten
aantrekken die zich hiermee moeten gaan bezighou
den. Ik heb bedoeld te zeggen dat de overheid in
ieder geval een zo breed mogelijk scala van kunst
vormen voor zoveel mogelijk burgers ter beschikking
dient te stellen. Daaraan heb ik toegevoegd, dat
de overheid daarbij zal moeten kiezen en dat wordt
moeilijk. Om duidelijk te maken wat ik hiermee heb
bedoeld zou ik bijvoorbeeld de vraag kunnen stel
len hoe men zal moeten uitmaken wie wel en wie
niet in de B.K.R.-regeling zullen moeten worden
opgenomen. Daarbij gaat het om een voor de over
heid heel moeilijke keuze die zij eigenlijk niet
kan maken. Ik heb hier een stuk van Rijnsdorp voor
mij, waaruit ik graag een klein stukje wil voorle
zen: "De overheid trekt het maecenaat aan zich in
de naïeve veronderstelling dat cultuur nu eenmaal
cultuur en kunst kunst is. Maar terwijl zij bezig
is haar rol als beschermvrouwe te reglementeren,
verliezen cultuur en kunst de identiteit van gis
teren en zijn in een diepgaande crisis geraakt. De
overheid kan niet anders doen dan alsof haar neus
bloedt en blijft subsidiëren, opdrachten verstrek
ken en prijzen uitreiken. Hoe kan ze ook anders?
Het proces is onomkeerbaar. Dit is de ellende van