922
21 APRIL 1980
aantal andere steden. Dat wij daaraan hard moeten
trekken moet volkomen duidelijk zijn en gelukkig
heeft de raad daartoe reeds een aanzet gegeven.
In de richting van de heer Kammeraat zou ik
nog het volgende willen zeggen, iets wat ik vrij
dag ook reeds naar voren heb gebracht bij de ope
ning van de tentoonstelling. Het draait er mijns
inziens toch om, afgezien van al onze eigen inter
pretaties, dat kunst per definitie een elitair
gebeuren is. Dat is niet slecht, ik denk juist
dat dit kunst interessant maakt. Het is naar ik
meen de opdracht van de overheid in dezen een in
termediaire rol te vervullen, welke intermediaire
functie gericht moet zijn op verbreding van de
taakstelling en verbreding ook van de publieks
groepen die met het kunstgebeuren in aanraking
komen. Dat is mijns inziens één van de uitgangs
punten voor het voortdurend doormaken van het af
wegingsproces
Ik zou met het volgende willen eindigen. De
heer Oomen heeft herhaaldelijk gesproken over het
preadvies van burgemeester en wethouders, maar
daarbij heeft hij ook een paar dingen aangehaald
die niet in het preadvies staan en voorts heeft
hij er het een en ander uit gebruikt dat hem van
pas kwam. Omdat juist hij de pruimen heeft opge
voerd, wat door de heer Van Asseldonk is vervol
maakt, zou ik het oorspronkelijke, echte gedicht
van John O'Mill nog even aan u willen voorlezen:
"Jantje zag eens pruimen hangen, als eieren
zo groot.
Een buurman zag zijn bolle wangen en sloeg
de vuile gapper dood!"
De VOORZITTER: De twee termijnen zijn hiermee
afgesloten, maar ik begrijp dat de heer Oomen,
die daarop recht heeft, nog iets van zijn initia
tiefvoorstel wil zeggen. Als de heer Oomen het
woord heeft gevoerd gaan wij over tot stemming.
De heer OOMEN: Als indiener van het