932 21 APRIL 1980 Mevrouw STUTTERHEIM-EDELING: Akkoord, maar de heer Koertshuis heeft dat fractiestandpunt ver woord. Ik vraag mij af of de heer Koertshuis dat in overleg met de V.V.D.-vrouwen heeft gedaan, die eveneens bij de voorbesprekingen over de eman cipatie-subsidiëring aanwezig waren. Van hen heb ik niet de indruk gekregen, dat zij het met het door de heer Koertshuis naar voren gebrachte standpunt eens zouden zijn. Ik kan mij echter ver gissen, want ik heb met hen niet zo erg veel con tact. De heer Koertshuis heeft voorts als zijn me ning naar voren gebracht, dat vrouwen zich ten aanzien van werk, opleiding en dergelijke in een bevoorrechte positie bevinden, een opvatting waar mee hij zichzelf mijns inziens ook nogal isoleert want ik kan mij niet voorstellen De heer KOERTSHUIS: Ik vind wel, dat u erg slecht hebt geluisterd. Mevrouw STUTTERHEIM-EDELINGMisschien kunt u dan nog verduidelijken wat u wel hebt bedoeld. Ik heb terwijl u sprak als uw uitspraak genoteerd, dat vrouwen zich naar uw oordeel in een bevoor rechte positie bevinden ten aanzien van onder an dere opleiding en werk. Het is voor mij de vraag hoe u tot dat standpunt komtmisschien kunt u mij in de wandelgangen eens duidelijk maken waaruit het bevoorrecht zijn van vrouwen nu in feite be staat. Het lijkt mij duidelijk dat de vrouw in de maatschappij, waarin wij nu leven, nog allerminst een bevoorrechte positie heeft en juist om de be staande achterstand een beetje in te halen zijn maatregelen als de rijksbijdrageregeling hard no dig. Ook over andere regelingen ten behoeve van vrouwen die graag werk willen hebben en er niet aan kunnen komen daarbij zal ook het aspect van het soort werk aan de orde moeten komen zullen nog vele besprekingen moeten plaatsvinden. Ik zie in ieder geval niet in hoe iemand op dit moment tot een conclusie kan komen als die van de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1980 | | pagina 932