24 APRIL 1980
955
begonnen, dat is voor mij altijd een wat bijzon
dere plaats geweest. In vele vergaderingen van de
raad heb ik, zittend naast de burgemeester, naar
de plaats waar ik begonnen ben gekeken. Ik deed
dat met name omdat op die plaats een muurschilde
ring aanwezig is, waarop de volgende tekst voor
komt ik vraag mij af of de raadsleden van van
daag die tekst nog wel eens lezen
"De heijlige Eendraght is het zout,
dat Huijs en Stad in Wezen houd."
In vele vergaderingen heb ik wel naar deze tekst
gekeken, maar dat is nu voorbij; het einde van
mijn werkzame, van mijn politieke leven is daar.
Dat is een feit en ik moet u zeggen dat ik daar
tegenop heb gezien, dat ik op dit moment in feite
nog aarzel, dat ik er nog niet zeker van ben hoe
het allemaal zal gaan. In dit geval is geen sprake
van het beëindigen van een functie om vervolgens
met een andere functie te beginnen, het gaat om
het heel bewust afscheid nemen van het openbare
leven en dat houdt het onbekende in, het niet we
ten wat hierna komt. Het onbekende maakt de mens
wat onzeker, hij bevindt zich niet meer op ver
trouwd terrein, hij moet allerlei nieuwe dingen
nog gaan ontdekken en dat in aanmerking genomen
kan de vraag worden gesteld waarom ik dan toch dit
besluit heb genomen. Daarop zou ik willen antwoor
den, dat er waarden in het leven zijn die het op
een bepaald moment noodzakelijk maken een dergelijk
besluit te nemen, waarbij ik ook aan mijzelf denk,
aan mijn thuis. Ik heb altijd gezegd dat je af
scheid moet nemen op een moment, waarop je het be
sluit daartoe zelf nog kunt nemen, waarop je daar
toe niet wordt gedwongen, waarop de omstandigheden
je nog niet zozeer kapot hebben gemaakt dat je
zelf niet meer tot het nemen van een dergelijk
besluit in staat bent. Nu ik dit besluit eenmaal
heb genomen moet ik zeggen, dat het naar mijn me
ning goed is. Dit besluit brengt namelijk ook een
stuk bevrijding met zich: het móet niet meer op
die dag, dat uur, onder die omstandigheden en in