1073
25 JUNI 1981
De heer GARRITSEN: Ik wil met name concreet
ingaan op de moties en de amendementen zoals die
zijn ingebracht. Toen wij in de gezamenlijke ver
gadering van twee commissies de nota behandelden
heb ik al aangekondigd dat ik in de raad een amen
dement zou indienen omtrent voorstellen welke door
de vrouwen zijn gedaan. De Partij van de Arbeid is
zelfstandig gekomen met een aantal moties —de mo
tieven daarvoor zijn mij overigens nog niet geheel
duidelijkdie voor een deel datgene wat ik in
mijn amendement heb verwoord overlappen, terwijl
zij voor een ander deel zaken naar voren brengen
die niet in mijn amendement aan de orde komen. De
wethouder heeft mij door middel van zijn antwoord
op een aantal punten overtuigd, maar op een aantal
andere punten beslist niet, waarbij ik met name
wijs op voorstel 4. Het is ook mij bekend dat bij
de aanstelling van mensen méér punten moeten wor
den beoordeeld dan alleen de vraag of het om een
man of om een vrouw gaat, maar in dit geval gaat
het met name om de vraag voor welke weg wij willen
kiezen om meer vrouwen binnen het gemeentelijk ap
paraat te krijgen; op de één of andere wijze zal
daaraan moeten worden gewerkt. Het begrip "gelijk
waardig" is inderdaad arbitrair en voor degene die
daarover moet oordelen is het ook moeilijk om te
bepalen of er sprake is van gelijkwaardigheid. In
dien er evenwel sprake is van gelijkwaardige kan
didaten zal er duidelijk moeten worden gekozen voor
een vrouw. Ik meen dat dit overigens ook is aange
geven in de programma's van een aantal politieke
partijen. Vandaar dus dat ik dat punt zeker over
eind wil houden.
De wethouder heeft verder gezegd dat het on
mogelijk is meteen zeven werkgroepen in te stellen.
Ik ben van mening dat hij zich daarbij toch wel
erg controlerend opstelt, waarmee ik moeite heb.
Gezien het antwoord van de wethouder wil ik mijn
amendement toch wijzigen. Mijns inziens móet dat
ook in verband met een aantal moties, en ik wil
dan ook de overlappingen met moties van de Partij