120 27 JANUARI 1981 een goede zaak acht. Er wordt daarbij overheids steun gevraagd en ik acht het volstrekt legitiem dat de bonden het verzoek doen net zoals wij dat kunnen doen bij dat beoordelingsproces de verlening van overheidssteun in financiële zin mede te beoordelen tegen de achtergrond van het verloren gaan van een aantal arbeidsplaatsen bij hetzelfde concern in Nederland: 600 in Breda en 300 elders. Tot slot is dan nog de gezamenlijke conclusie getrokken dat het in ieder geval, in het belang van het personeel en in het belang van de vesti ging als geheel, uitermate gewenst is dat er zo snel mogelijk duidelijkheid komtf omdat het erg lang voortbestaan van onduidelijkheid voor de En- ka-vestiging Breda funest zal zijn. Ik kom toe aan de gebeurtenissen van zaterdag 24 januari. Ik herinner eraan dat er op die dag, geëntameerd door de F.N.V. zo meen ik het wel te mogen zeggen een bijeenkomst in de stads schouwburg is gehouden. Ook die bijeenkomst valt in eerste instantie niet onder de verantwoorde lijkheid van het college, hoewel één lid van het college er in die hoedanigheid op uitnodiging van de organisatoren het woord heeft gevoerd. Een saillant detail van de bijeenkomst is dat de sprer- ker van het F.N.V.de federatiebestuurder de heer Drabbe, heel nadrukkelijk heeft gezegd dat de bonden in het toekomstig overleg een relatie naar de E.E.G. zullen leggen. Men zal contact op nemen met onze commissaris, de heer Andriessen, over internationale verhoudingen, concurrentie vervalsingen of wat er dan ook precies aan de hand moge zijn. Ik wil nu terugkomen op de bovengenoemde af spraak aangaande de verantwoordelijkheid van de lokale overheid, een afspraak die betrekking heeft op de reactie in de richting van het rijk. Ik denk dat we de beide ministers en de beide Kamer commissies moeten verzoeken om een gesprek op zeer korte termijn over het voornemen van de Raad van

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1981 | | pagina 120