17 SEPTEMBER 1981 1260 aanvaard. Ik wil er tenslotte aan herinneren dat de raad al eens eerder een uitspraak over een duide lijk landelijke aangelegenheid heeft gedaan. Ik doel nu op een motie die op 21 oktober 1974 werd ingediend en door de fracties van het C.D.A. en de V.V.D. werd ondersteund; men kan deze motie vinden op bladzijde 942 van de betreffende notulen. De motie werd ingediend door de nestor van de raad, de heer Van Duijl, en bevatte onder meer de vol gende tekst: "De raad van de gemeente Breda, ken nis genomen hebbende van de onrust die door het Kalkarproject is ontstaan, verzoekt het college bij regering en parlement aan te dringen op grote zorgvuldigheid bij verder te nemen beslissingen en te bevorderen dat onnodige onrust wordt voorko men.". Die motie werd door onze fractie niet ge steund, omdat wij een verdergaande opvatting had den. Ik wil erop wijzen dat deze motie mede haar oorzaak vond in onrust onder de Bredase bevolking. Door de motie te aanvaarden deed de gemeenteraad een uitspraak die het strikte gemeentelijke beleid oversteeg. In de richting van de tegenstanders van ons ordevoorstel wijs ik erop dat in het verleden ook al eens door deze gemeenteraad een besluit is genomen over een landelijke kwestie, waardoor een precedent is geschapen. De Partij van de Arbeid-fractie persisteert bij haar ordevoorstel. De heer KAMMERAAT: Ik meen dat het voorbeeld ongelukkig is gekozen, omdat de Kalkar-bijdrage was vermeld op de rekening van het Enwa, die alle burgers van Breda ontvingen. De heer SCHURING: Ik wil bij interruptie één misverstand uit de weg ruimen. De heer" Oomen heeft opgemerkt dat de kwestie die hij aan de orde wil stellen zo belangrijk is dat iedereen zich daarmee dient bezig te houden, dat wij ook hier ter plaat se daaraan aandacht moeten geven. Ik ben het

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1981 | | pagina 1260