132
27 JANUARI 1981
vertegenwoordigers van de bonden en de werknemers
een bepaald beleid ten opzichte van Akzo-Enka te
voeren. De essentie van het perscommuniqué, die ik
ook terugvond in de bewoordingen die de wethouder
gebruikte, komt hierop neer: teruggaand naar 1972,
of liever nog naar de brief van 10 maart 1980,
kunnen we constateren dat van de zijde van Enka
bij het college op zijn minst de indruk is gewekt
dat een belangrijk onderdeel van het bedrijf toe
komstmogelijkheden zou hebben. Tegen de achter
grond van de basis waarop zulke uitspraken door
een dergelijk concern met een grote verantwoor
delijkheid jegens zijn werknemers worden ge
daan, kun je op zijn minst de kanttekening plaat
sen dat de recente berichten met de uitspraken van
enkele maanden geleden niet in overeenstemming
zijn. Vanuit die startpositie zal het college de
komende tijd in gezamenlijk overleg met belangheb
bende moeten proberen druk uit te oefenen. Er is
naar mijn mening geen andere weg dan gezamenlijk
optreden: uit overleg met de heren Crul en Eissens
heb ik afgeleid dat ook zij bereid zijn er al het
mogelijke aan te doen.
Er zijn adviezen gegeven door de commissies
van advies en bijstand en door de stuurgroep, ter
wijl de wethouder heeft gezegd dat ook de advies
raad voor de werkgelegenheid gisteren een uitspraak
heeft gedaan. Ik vind dit een goede werkwijze: we
zullen op korte termijn al die adviezen hard nodig
hebben om te komen tot een daadkrachtig standpunt
ten opzichte van het Enka-concern. Het lijkt mij
verstandig vanuit dat standpunt druk uit te oefe
nen op de geëigende plaats, namelijk op de plaats
waar men volgens het betoog van de heer Eissens
al na het beschikbaar komen van het perscommuniqué
en de informatie stappen had moeten ondernemen.
Binnen het raam van de laten we dat goed besefr-
fen -- beperkte mogelijkheden van de gemeente Bre^-
da moeten we gewapend een weg inslaan waarop we
proberen te behouden wat op basis van de toezeg
gingen van 1972 en 1980 aanwezig was.