1330 22 SEPTEMBER 1981 dat schoksgewijze verhoging van de onroerend- goedbelasting achterwege dient te blijven, hoe aantrekkelijk het voor de lokale overheid ook lijkt zich juist in deze tijd financiële middelen te verwerven die haar in staat stellen de haar opgelegde taakstelling uit te voeren. Wij zijn en blijven van mening dat dit niet dient te gebeuren via een schoksgewijze verhoging. Eerder denken wij in dit verband aan herbezinning op de taak stelling en een beroep op de landelijke overheid om minimaal de middelen ter beschikking te stel len welke de door diezelfde overheid opgelegde taakstelling door de gemeente uitvoerbaar doen zijn. Daarnaast zal de gemeente de taakstelling die zij zichzelf heeft opgelegd dienen te toet sen aan de financiële haalbaarheid daarvan. In dit kader wachten wij de ontwikkelingen met be trekking tot de HUG af. Mijn volgende punt is de vaststelling van de O.G.B. in de richting van de feitelijke gebrui kers en genothebbendenOp pagina 8 van het voor stel spreekt het college over de relatie ingevol ge artikel 273 van de Gemeentewet, waar het gaat om de opbrengst O.G.B. en de uitkeringen uit het gemeentefonds. U raamt de algemene uitkering voor 1982 op 25.962.000,De uitkering van het gemeente fonds is evenwel gerelateerd aan de inwoner- en woningaantallen. Gezien de ontwikkelingen op de bouwmarkt en de recente uitlatingen over voor Breda te bouwen woningen van een lid van uw col lege, wil ik graag de volgende vraag stellen. Zijn de in uw voorstel genoemde bedragen inzake de raming uit het gemeentefonds en de aangegeven open ruimte voor de onroerend-goedbelastingbere- kening juiste en reële cijfers? Indien dat niet het geval zal zijn, zullen wij dan achteraf nog worden geconfronteerd met een bijstelling die op dit moment niet kan plaatsvinden en die daarom toch een in totaliteit gezien schoksgewijze ver hoging van de onroerend-goedbelasting zal ver-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1981 | | pagina 1330