22 SEPTEMBER 1981 1331 langen? Op voorhand wijzen wij een dergelijke ver hoging uitdrukkelijk af. Ik kom vervolgens op de door de P.v.d.A. naar voren gebrachte probleemstelling voor wat betreft een belastingvrije voet voor de O.G.B.waarover in de commissie financiën reeds is gesproken. Op het eerste gezicht lijkt die belastingvrije voet tot de leuke dingen voor de mensen te behoren, maar wij dienen die gedachte nader en construc tief te bezien. Ik wil dan over een progressief tarief en een belastingvrije voet het volgende zeggen. Het rijk, de provincie en de gemeente kunnen en mogen belastingen heffen. Het rijk is zelfs verplicht zich op die wijze middelen te verschaffen opdat het de taak kan uitvoeren die hem is opgedragen. Het uitgangspunt is daarbij voor het rijk dat het belastingen naar draag kracht kan opleggen, waarbij ik met name denk aan de inkomstenbelasting en de vermogensbelas ting, terwijl het voorts heffingen naar feite lijkheden kan opleggen, waarbij aan de B.T.W. kan worden gedacht. In het belastingregime van de rijksoverheid ligt opgesloten dat heffingen naar draagkracht, waarbij inkomen en/of vermogen in het geding zijn, onderhevig kunnen zijn aan een drempel of een belastingvrije voet. Er kunnen slechts twee redenen voor de rijksoverheid zijn om tot het instellen van een belastingvrije voet te besluiten, in de eerste plaats als de kosten van de heffing groter zijn dan de opbrengst en in de tweede plaats als de heffing de draagkracht van degenen aan wie de heffing wordt opgelegd te boven gaat. Om het geheel van de belastinghef fingen zuiver te houden, heeft de rijksoverheid in haar taakstelling opgenomen dat zij de uit voering van directe en indirecte belastingen op zich neemt. Voor de provincie en de gemeente blijft dan het overige belastinggebied over, waarin zij wetgevend en regelend kunnen optreden. Daarbij is het naar mijn mening niet de bedoeling dat provincie en gemeente zich kunnen begeven in

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1981 | | pagina 1331