1348 22 SEPTEMBER 1981 De heer PEETERS: Wij hebben het antwoord van de wethouder in eerste instantie kunnen volgen, maar ik meen nog wel enige verduidelijking in de richting van de Partij van de Arbeid te moeten geven omtrent mijn filosofische beschouwing rond het technische aspect van de onroerend-goedbelas- ting. Ik ben het met de heer Van de Steenoven eens dat de motie zoals die is ingediend haaks lijkt te staan op hetgeen ik in eerste instantie pro beerde te verwoorden. Aan de andere kant is het mijns inziens goed en nuchter een aantal constate ringen van technische aard te doen en tegelijker tijd een motie in te dienen de heer Van de Steenoven mag van mij aannemen dat het gehele C.D.A. achter deze motie staatom te bereiken dat deze raad, dus niet alleen de commissie finan ciën, een uitspraak zal kunnen doen met betrekking tot de vraag of de O.G.B. een hanteerbaar instru ment tot vermindering van de woonlasten zou kunnen zijn. Dat is de intentie die wij met de motie heb ben, en hetgeen ik overigens heb gezegd hield een motivatie en een financieel-technische beschouwing in. De heer Suurmeijer merkte op dat er al een notitie over de O.G.B. zou zijn opgesteld die uit de kast zou kunnen worden gehaald. Ik stel er prijs op hem te wijzen op een nieuw element dat naar onze mening in de deelnotitie zal dienen te worden meegenomen. Ik doel dan op het leggen van een relatie tussen de O.G.B. en de woonlasten. Dat is een nieuw element dat twee jaar geleden in de notitie die toen werd uitgebracht beslist niet aan de orde was. De heer SUURMEIJER: Dat ben ik totaal niet met u eens. De heer VAN DE STEENOVEN: Met hetgeen de heer Peeters heeft gezegd over de intentie waarmee het C.D.A. de motie heeft ingediend kan ik heel wat tevredener zijn dan met datgene wat hij in eerste

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1981 | | pagina 1348