1350 22 SEPTEMBER 1981 naar voren gebracht dat hij heeft gekenschetst als technische zekerheden, maar voor ons zijn dat geen technische zekerheden, gelet op hetgeen in andere gemeenten gebeurt. Waarom zou dat in Breda niet mogelijk zijn? Ik wil vervolgens nog ingaan op hetgeen de heer Van Banning heeft gezegd. Ik moet u zeggen dat ik met grote huiver en zorg heb geluisterd naar de ietwat humoristisch-bagatelliserende wij ze waarop de heer Van Banning het uitbrengen van een notitie heeft benaderd. Ik hoop dat hij toch zeer serieus naar die problematiek wil kijken, zoals ik dat ook van het C.D.A. heb gevraagd. Verder vind ik het jammer dat de heer Van Banning zijn verantwoordelijkheid een beetje ont liep door te zeggen dat hij over het ruimere, ka der van de woonlasten niet wil praten. Hij meent dat dat niet aan de orde is en dat ook niet van hem kan worden gevraagd daarop in te gaan. Ik wil hem erop wijzen dat de motie zoals die mede door het C.D.A. is ingediend duidelijk spreekt over de woonlasten. In die motie wordt zelfs gesproken over een veelheid van componenten. De wethouder van financiën wordt dus uitgenodigd om, sprekend namens het college, niet alleen in te gaan op de onroerend-goedbelasting maar op méér componenten. Ik wil van de wethouder horen of het college be zig is met de problematiek van de woonlasten van de laagstbetaalden en of wij in de toekomst, bij voorbeeld bij de behandeling van de begroting of bij de behandeling van de nota volkshuisvesting, daarover nog meer te horen zullen krijgen. De heer GARRITSENEr is door de wethouder nauwelijks serieus ingegaan op mijn opmerkingen over de termijn van een halfjaar. De heer Van de Steenoven wees er in zijn laatste zin op dat bij de behandeling van de nota volkshuisvesting hier op dient te worden teruggekomen, omdat de woon lasten in het kader van het volkshuisvestingsge- beuren een belangrijk aspect uitmaken. Ik meen dat

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1981 | | pagina 1350