12 JANUARI 1981 13 waarvan aan de hand van het nog te verschijnen rapport wordt uitgegaan. Men gaat uit van 600 m^ terwijl er een bouwplan ligt dat naar ik meen ge baseerd is op 1.700 m Tegen die achtergrond lijkt het mij een kwestie van netjes besturen dat we te zijner tijd, nadat de uitkomst van het on derzoek beschikbaar is, vaststellen of de bestem mingsplannen wellicht wijziging behoeven. Ik kan mij in het antwoord van de wethouder dan ook ge heel vinden. Wethouder VAN DUNDe opmerkingen van de heer Van de Steenoven, hoe indringend wellicht ook, liggen -- hij heeft het zelf terecht geconstateerd een beetje in de marge van het voorstel. Ik schroom niet er toch een paar dingen over te zeg gen, te meer omdat ik stellig de indruk krijg dat de heer Van de Steenoven het college beticht van het niet hebben van een visie op het onderwerp waarover hij spreekt. Het lijkt mij goed dat we een aantal dingen op een rij zetten. Op het vraag stuk van de 96 terreinen, waarover het hier gaat, bestaat wel degelijk een visie. Men kan die visie terugvinden in raadsvoorstel en in de beantwoor ding van de bezwaarschriften van enige appellanten. De visie op het hele winkelgebeuren houdt duide lijk in dat de detailhandel zich, terwille van de consument, heeft af te spelen in buurt- en wijk centra. Dit is in het belang van een gezonde be drijfsvoering voor de detailhandelaar, maar het is nog veel meer in het belang van alle consumenten. Het is zaak dat de consumenten, wanneer zij met het openbaar vervoer of op een andere door hen gekozen wijze in de wijk- en buurtcentra zijn gekomen, daar vinden wat zij zoeken en dat zij dat- niet perifeer aantreffen. Die beleidsvisie is dui delijk en wordt straks nog meer beleidsmatig "ver taald" in het distributief-planologisch onderzoek, waarvan de resultaten met de raad zullen worden besproken. In dat kader spreek ik over "naijlen". Als we buiten het bestek van dit voorstel

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1981 | | pagina 13