1405
15 OKTOBER 1981
voorts nog zeggen dat ons standpunt ten aanzien
van dit voorstel en deze minderheidsgroep geen
precedent zal betekenen in de richting van even
tuele volgende voorstellen die te maken hebben met
een verbinding van kerk en staat.
Wethouder PAULUSSEN: De voorbereiding van dit
stuk heeft zeer veel tijd gevergd. Wij hebben niet
alleen lang, maar ook intensief met elkaar gespro
ken over de vraag hoe wij ons tegenover deze pro
blematiek zouden moeten opstellen, waar de verant
woordelijkheden in dezen liggen en naar welke kant
de weegschaal zou moeten doorslaan. In de voorbe
reiding hebben, ook voor het college, vier punten
centraal gestaan, namelijk de scheiding van kerk
en staat, het behoud van de eigen cultuur en de
eigen identiteit van minderheidsgroepen in Neder
land, die zich voor een groot deel waarschijnlijk
blijvend in Nederland hebben gevestigd, de soci
aal-economisch zwakke positie waarin velen die tot
de bijzondere groepen behoren verkeren, en in de
vierde plaats de enorme bijdrage die de Turkse en
Marokkaanse gemeenschap al jaren geleden zelf van
uit haar zwakke economische positie heeft opge
bracht, met daarbij de financiële bijdrage van wat
ik zou willen noemen een brede laag van particu
lier initiatief, verenigd in de Stichting Beheer
Islamitisch Centrum in oprichting. Over deze vier
punten is lang een breed gesproken, waarbij wij
ons hebben laten informeren en adviseren door
groepen en instellingen die al langer en op andere
wijzen met de minderhedenproblematiek in aanraking
zijn gekomen. Daarbij 'is tot een aantal conclusies
gekomen. Wij stellen dat de Nederlandse samenle
ving zich moet openstellen voor een voortdurende
dialoog met bijzondere groepen, ook wel genoemd de
etnische minderheden. De Nederlandse samenleving
zal daartoe van het begin af aan aan hen ruimte
moeten geven voor het beleven van de eigen cultuur
en de eigen religie. Daarbij dienen we ons te rea
liseren dat de Islam vaak het denken en handelen