28 OKTOBER 1981 1502 in het verleden ook al een aantal nota's geschreven en sprak steeds van een falend beleid. Indien zij consequent wil zijn, zal zij mijns inziens nu het voorgestelde beleid moeten afkeuren. Ik wil dus daartoe een motie indienen. Ik vermoed evenwel dat die motie niet door de meerderheid van de raad zal worden onderschreven, vandaar dat ik ook moties ten aanzien van een aantal concrete punten wil in brengen. In de eerste plaats wil ik een motie in dienen inzake invoering van erfpacht. Mijn motie heeft een iets andere inhoud dan de motie van de Partij van de Arbeidwaarin wordt gesproken over een proeftijd van drie jaar. Ik ben van mening dat het college heeft gefaald, daar zij in het verle den heeft toegezegd een studie te zullen verrich ten met betrekking tot een industrieterreinenge- bied en een woningbouwgebied, waarbij deze beide gebieden naast elkaar zouden worden gelegd, welke toezegging echter nooit is nagekomen. Daarover ligt nu niets op tafel en de erfpacht is in een bijlage aan de orde gesteld. Naar mijn mening moet met betrekking tot de invoering van erfpacht geen proeftijd van drie jaar worden ingesteld, omdat de grond principieel tot de gemeenschap behoort, zo dat zonder meer voor erfpacht moet worden gekozen; vandaar mijn motie. Mijn volgende motie betreft de hoogte van de huurprijzen. Wanneer in de commissie de verkoop van gronden ten behoeve van woningbouw wordt behan deld, krijgen wij als raad nooit greep op de huur- prijsvaststelling. Ik vind dat op dat punt heel dwingende maatregelen dienen te worden genomen in de richting van de opdrachtgevers. Als raad zullen wij moeten weten op welke richthuurprijzen wordt gekoerst. Wij zullen al het mogelijke moeten doen om dat te realiseren. De volgende motie die ik wil indienen betreft de Haagse Beemden, waar in de eerste woonbuurt re gelmatig sprake is van omzettingen van allerlei categorieën in de richting van de sociale sector, omdat de vrije-sectorbouw in elkaar is gestort. Er

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1981 | | pagina 1502