1513
28 OKTOBER 1981
pols kunnen houden, wetend welke problemen in Bre
da aan de orde zijn. Met alle respect voor de so
ciografische dienst wil ik toch stellen dat wij in
dezen niet kunnen blijven onderzoeken hoe het pro
bleem nu precies, op drie decimalen nauwkeurig,
ligt. Wij hebben nu een basisonderzoek verricht,
waardoor wij een basis hebben gekregen voor een
woningbouwprogramma en een nota volkshuisvesting,
die we, rekening houdend met de ontwikkelingen
welke zich politiek en maatschappelijk voordoen,
verder kunnen ontwikkelen.
Ik wil vervolgens kort ingaan op nog enkele
andere items die door een ieder naar voren zijn
gebracht. Ik wil mij nu niet uitspreken over de
motie inzake de Woonruimtewet '47. Men mag van mij
niets anders verwachten dan dat ik het standpunt
van het unanieme college nog eenmaal onder uw aan
dacht breng. Wij stellen dat wij als gemeente een
zo groot mogelijke greep moeten hebben op het wo
ningverdelingsvraagstuk. Als college constateren
wij in het preadvies dat de Woonruimtewet 1947 een
middel kan zijn om daarin sturend op te treden.
Wij zijn in contact met de woningbouwverenigingen
in het kader van de problematiek rond het C.R.B.
waarover collega Paulussen na mij enkele verheu
gende mededelingen zal doen. Verder zijn wij in
contact met de makelaars. Wij willen eerst afwach
ten hoe het zal aflopen met het overleg met de wo
ningbouwverenigingen en met de afspraken met de
makelaars. Vervolgens, in januari, willen wij be
zien, op basis van een evaluatie van het proces
met de beide genoemde categorieën, of het nodig is
nog meer instrumentarium ten aanzien van het wo
ningverdelingsvraagstuk aan te trekken, in het
bijzonder of de Woonruimtewet 1947 moet worden in
gevoerd. Dit betekent, in bot Nederlands vertaald,
dat wij op dit moment de Woonruimtewet 1947 nog
niet invoeren. Aldus heb ik ook begrepen het stand
punt zoals de heer Van de Steenoven nog mijn ex
cuses voor mijn interruptie tijdens zijn betoog
dat namens zijn fractie heeft verwoord.