1537 28 OKTOBER 1981 daarvan goed. In mijn inleiding heb ik al gezegd dat wij alle mogelijke stappen in de richting van de rijksoverheid dienen te ondernemen opdat deze de groeistadfunctie zal ondersteunen. Ik ben blij dat de raad daarover unaniem een uitspraak zal doen. Ik ben vervolgens de heer Van de Steenoven nog iets schuldig. Het is vervelend dat in dit soort discussies altijd getallen en procenten een rol gaan spelen. De heer Van de Steenoven schuift ons in de schoenen dat wij vooral het meerdere zouden willen, maar zo ligt het niet. Het aantal van 2.700 woningen is altijd in het kader van de Haagse Beemden-plannen genoemd, waarbij over de totaliteit van 30% werd uitgegaan. Wij hebben nu de mogelijkheid extra contingenten in te verdienen, deels voortvloeiend uit onze groeistadfunctie, wat voor de korte termijn mooi meegenomen is. Hierdoor volgen wij de mogelijkheden die ons in financiële zin ter beschikking staan en hierdoor wordt ook het plaatje geleverd dat aantoont wat haalbaar is, welk plaatje de V.V.D. er altijd bij wil hebben. Wij geven daaraan de voorkeur boven het noemen van een wensgetal, waaraan het woord "taakstellend" wordt toegevoegd met de uitspraak dat met alle mo gelijke middelen moet worden getracht dat aantal te realiseren. Ik meen namelijk dat het ons juist voor wat betreft dat laatste punt de komende jaren redelijk moeilijk zal kunnen worden gemaakt. Wij willen grote aandacht en voorrang geven aan de wo ningbouw, maar dit niet ten koste van alle andere sectoren die eveneens een hoge prioriteit dienen te krijgen. Er zal daarom een afweging moeten wor den gemaakt, zodat wij ons niet kunnen binden op een aantal. Voor het gehele gebied van de Haagse Beemden is terecht een bepaald aantal vastgelegd en ik kan mij ook volledig aansluiten bij datgene wat de heer Schuring heeft gezegd in verband met het eventueel weer aantrekken van de markt. Dit past in het marktvolgend beleid waarop wij altijd hebben gedoeldook toen wij spraken over de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1981 | | pagina 1537