12 NQVE^BEp 1981
1569
interpreteren dat het pas geoorloofd is een
woningbouwcorporatie haar taak op het gebied van
een sociaal woningbouwprogramma te onthouden, wan
neer je kunt constateren dat zij in de praktijk
geen positieve bijdrage blijkt te leveren tot de
oplossing van de woningnood c.q. het te lijf gaan
van de volkshuisvestingsproblematiek. Om zo'n
stelling te betrekken moet je de raad en het
college weten dat van goeden huize komen.
Toch is de gemeente verantwoordelijk. Wij ga
randeren leningen, wij doen nogal wat "in de mar
ge", maar wij hebben praktisch geen bevoegdheden.
Wat mag een gemeenteraad c.q. een college doen?
Wij mogen de minister adviseren over jaarstukken
en statuten, zonder evenwel te beschikken over een
instrument om werkelijk in het wel en wee van de
woningbouwverenigingen in te grijpen. Uit de situ
atie die nu toevallig of niet toevallig bij Sint
Laurentius is ontstaan blijkt in welke paradoxale
positie de gemeente zich bevindt. Enerzijds kun
nen de rijksoverheid, de nationale woningraad, de
burgers en de huurders ons op de gemeentelijke
verantwoordelijkheid wijzen, anderzijds blijken
wij niet over het benodigde instrumentarium te be
schikken om die verantwoordelijkheid uit te oefe
nen.
De situatie die op het ogenblik bij Sint Lau
rentius bestaat roept vragen op. Wat is er precies
aan de hand? Hoe is het zo gekomen? Waren wij op
de hoogte en wat hebben wij gedaan? Ik herinner
er in dit verband aan speciaal aan het adres
van de heer Van de Steenoven dat ik, zoals uit
notulen moge blijken, in de raad de verhouding
tussen de gemeente Breda en woningbouwverenigin
gen steeds fragiel heb genoemd. Ik heb er steeds
op gewezen dat het allemaal niet zo gemakkelijk
ging. In de laatste openbare commissievergadering
bij de behandeling van de nota volkshuisvesting
heb ik ervoor gepleit de woningbouwverenigingen
niet over één kam te scheren. Elk van de drie wo
ningbouwverenigingen heeft haar eigen identiteit