12 NOVEMBER 1981
1665
namens de raad een afscheidscadeau aan.)
(applaus)
De VOORZITTER: Ik zou met een enkel woord op
het betoog van de heer Van Duijl willen aanslui
ten. Ook ik wil de heer Hendriksen bedanken voor
zijn raadslidmaatschap, zeven jaren lang: zeven,
een redelijk heilig getal. In een particulier ge
sprek dat ik met de heer Hendriksen mocht voeren
heb ik reeds tegen hem gezegd dat hij ongetwijfeld
zwaarwegende argumenten heeft gehad en dat het
voor hem met een aan zekerheid grenzende waar
schijnlijkheid ook niet eenvoudig, of laten we
maar gewoon zeggen moeilijk is geweest, te beslui
ten dat hij afscheid ging nemen van deze raad. Eén
van de opmerkingen die hij zojuist maakte ik
heb het nu niet over Limburg of over andere dingen
betrof vervreemding tussen burgemeester en wet
houders en de raad. Als daarvan sprake zou zijn,
zou ik dat als één van de ernstigste feiten be
schouwen die we kunnen tegenkomen. Ik geloof trou
wens niet dat het aan de frequentie van de ontmoe
ting ligt, want die is vrij uitgebreid. In ieder
geval meen ik dat deze opmerking van de heer Hen
driksen, als er een kern van waarheid ik zou zit
ten, zeer behartigenswaardig is. Dat hoeft, denk
ik, niet te leiden tot een nieuwe commissie. Het
hangt af van een persoonlijke instelling, van een
mentaliteit, en de zaak waar het hier om gaat is
voor het bestuur van de gemeente van meer dan ge
wone betekenis.
Mijnheer Hendriksen. In een raadsvergadering
hebt u eens, vlak na een pauze, naar uw zeggen
om de tijd vol te praten iets gezegd over wat
u die avond als man thuis allemaal had gedaan. Het
was een nogal omvangrijke arbeid. Nu u het raads
werk mist, wat u ongetwijfeld aan het hart zal
gaan, maar toch ook ander werk zeer ambieert, kunt
u wellicht thuis, in de ambitie die u hebt en die
heel terecht is, nog meer aandacht besteden dan u
al deed. Ik wens u met uw familie het allerbeste