181
12 FEBRUARI 1981
van anderen
De heer VAN DONGEN: Ik vind de vergelijking
erg kwetsend.'
Mevrouw SAELMAN-BOELENHet is niet kwetsend
bedoeld, zo moet u het niet zien. Het gaat erom
wat voor iemand belangrijk is en dat is voor ieder
een verschillend. Persoonlijk hebben wij er, zoals
gezegd, geen enkele moeite mee dat er een gebed
wordt uitgesproken, maar wij kunnen ons vinden in
de overtuiging van anderen, die zich niet iets
willen laten opleggen waarmee zij in verlegenheid
worden gebracht. Wij handhaven dan ook ons amende
ment (nr. 11) waarin we een tussenweg hebben aan
gegeven die men hopelijk zal willen inslaan. Het
college heeft geantwoord aan die tussenoplossing
geen behoefte te hebben. Ik begrijp niet hoe men
dat standpunt in overeenstemming brengt met het
feit dat ook bij maaltijden stilte voor het gebed
wordt gevraagd. Zou men daarvan geen gebruik wil
len maken? Wil men bij zo'n maaltijd toch hardop
bidden en vindt men dat iedereen dan maar moet
gaan staan? Ik vind de argumentatie nogal incon
sequent.
De heer Garritsen heeft gepleit voor spreek
tijd voor het publiek bij de rondvraag, U, mijn
heer de voorzitter, hebt gezegd het daarmee niet
eens te zijn: het gaat, zo meent u, om een verga
dering van de raad en daar heeft het publiek niet
mee te maken. Wij vinden dit van uw kant een
vreemd antwoord, omdat u, evenals het gehele col
lege, altijd in woorden laat weten dat u er zo aan
hecht dat het publiek meeleeft en geïnteresseerd
is in alles wat de raad doet. Het minste wat je
kunt doen om het publiek enigszins te laten meele
ven is de mensen de kans geven te uiten wat hun op
dat ogenblik beroert. Daarbij mag je best wat be
perkingen stellen omdat het geen uren mag gaan
duren, maar wanneer je na afloop van de vergade
ring de mogelijkheid voor het publiek opent om