1858
16 DECEMBER 1981
üelijkheid dragen, maar dat door de officier van
justitie volgens goed Nederlands recht verder zal
worden geleid en zal worden beoordeeld. Ik spreek
daarover niet; wèl spreek ik over bestuurskracht
van woningbouwverenigingen en over het oppakken
van boodschappen die van de gemeente komen. In dit
verband kan ik herhalen wat ik al eerder heb ge
zegd: ik heb vertrouwen in het zaakwaarnemend be
stuur van Sint Laurentius en ik hoop dat wij dit
bestuur in staat kunnen stellen op zeer korte ter
mijn het personeel een thuisbasis te geven waarin
constructief kan worden gewerkt en bovendien de
woningbouwvereniging Sint Laurentius een nieuw be
stuur te geven waarmee de gemeenteraad van Breda
uit de voeten kan. Duidelijk moet overigens zijn
dat ik hiermee geen waarde—oordeel uitspreek over
het oude, afgetreden bestuur. Ik hoop dat we eruit
komen.
Bezorgdheid voelen wij ook ten opzicnue van
de woningbouwvereniging Sint Joseph. Het is overi
gens voor de eerste keer dat ik zo nadrukkelijk
over drie verschillende woningbouwverenigingen
praat. Zoals men weet heb ik altijd gezegd dat de
relatie tussen de gemeente Breda en de woningbouw
verenigingen fragiel was en dat we er zo rustig
mogelijk over moesten doen. Dat hoeft, denk ik,
nu niet meer. Ik maak mij bezorgd over de woning
bouwvereniging Sint Joseph. Deze bezorgdheid vindt
haar grond niet in het geschil dat gisteren voor
de rechtbank in Breda heeft gediend. Ik vind het
te betreuren dat ik niet in de gelegenheid ben ge
steld, de motie van de gemeenteraad geheel uit te
voeren zoals de raad wellicht had bedoeld. De raad
heeft praktisch unaniem een motie aangenomen en
wij hebben die motie uitgevoerd. De leden van de
commissie openbare werken zijn via verslaglegging
die ter visie heeft gelegen op de hoogte tot vóór
de vakantie. Men weet dat de gemeente Breda een
aanbod heeft gedaan. Ik heb daarover met ambtena
ren en een delegatie uit het bestuur van Sint Jo
seph in alle plezierigheid mogen praten en