12 FEBRUARI 1981
188
een andere levensovertuiging dan de christelijke
bij het uitspreken van het openingsgebed door de
voorzitter zó zeer in hun gevoelens worden gekwetst
of anderszins in verlegenheid worden gebracht, dat
zij daarin een rechtvaardiging kunnen vinden om de
gevoelens van anderen aan de hunne ondergeschikt
te maken.
De heer OOMEN: U hebt het over raadsleden met
een andere levensovertuiging dan de christelijke.
De vorige keer heb ik gezegd dat zelfs raadsleden
met een christelijke levensovertuiging, onder wie
ik mij reken, juist daarom vinden dat het gebed in
deze vergadering zou moeten worden afgeschaft.
De heer TAKS: Ik ben zo vrij met de heer Oomen
van mening te verschillen. Ik vertolk een ander
standpunt. De V.V.D.-fractie is niet bereid op de
ze wijze aan afschaffing van het openingsgebed mee
te werken. Zolang communis opinio in dit opzicht
ontbreekt, dient het gebed niet op de door de heer
Garritsen beoogde manier te worden afgeschaft. Ik
heb er in de vorige vergadering al op gewezen dat
de bewering dat het openingsgebed niet in overeen
stemming zou zijn met de scheiding tussen kerk en
staat kant noch wal raakt. Er bestaan in Nederland
geen formele banden tussen de organen van de staat
en enig kerkgenootschap. Het simpele feit dat de
vergadering van de raad van Breda begint met het
door de voorzitter uitgesproken gebed brengt daar
in geen verandering aan. In politiek opzicht heeft
het openingsgebed geen enkele betekenis. Wie van
opvatting is dat godsdienst en politiek strikt ge
scheiden moeten blijven en dat is volgens ons
de natuurlijke opstelling van een niet-confessio-
nele partij kan zijn aandacht beter richten op
ontwikkelingen die in dit opzicht wèl van belang
zijn. Wèl van politiek belang is dat de laatste
tijd van kerkelijke zijde, van de kant van kerkge
nootschappen of kerkelijke organisaties, in toe
nemende mate de neiging valt waar te nemen om