1894
16 DECEMBER 1981
Wethouder WELSCHEN: Ik heb de heer Garritsen
al eerder gezegd dat degene die meent rond het
probleem inspraak de steen der wijzen te hebben
gevonden, zich maar bekend moet maken en dat hij
in Nederland de meest unieke figuur zal zijn die
je maar kunt bedenken. Ook wanneer je alles in
verordeningen regelt en bij de best mogelijke po
litieke wil en ambtelijke training, zijn de resul
taten dikwijls heel beperkt en heel matig. We zul
len gezamenlijk moeten leren en dat lijkt me be
ter dan elkaar de oren wassen.
Er zijn over de inspraak weinig prettige me
dedelingen te doen. Een deel van de raad weet dat
wij een nota gereed hadden liggen over een in
spraak- en ondersteuningsteam. Die nota kan in de
prullebak sinds het ministerie van C.R.M.dat
had toegezegd voortdurend een aantal mensen te
zullen leveren, heeft laten weten dat dat niet kan
en bij de recente bezuinigingsronde verder heeft
bezuinigd. Wij zien in die richting geen mogelijk
heid meer en we zullen tot een andere regeling
moeten komen.
Er zijn en dit dan echt als afsluiting
nogal wat opmerkingen gemaakt die ik "politiek"
zou kunnen beantwoorden. Ik denk dat dat in deze
vergadering niet erg zinnig zou zijn. Voor zover
er politieke vragen zijn gesteld lijkt het mij be
ter naar de resultaten van het beleid tot op heden
te kijken. Dat lijkt mij een beter antwoord dan
alleen maar wat woorden.
De VOORZITTER: Ik zie dat de heer Eissens het
woord verlangt, maar ik vraag mij af of het niet
beter is dat we eerst ons werk afmaken.
De heer EISSENS: Ik zie u heel bedroefd en
heel bezorgd kijken.
De VOORZITTER: Nou, bedroefd! Dat valt mee.
De heer EISSENS: Er is niets tegen dat we ons