18 DECEMBER 1981
1973
heb uitdrukkelijk gevraagd in hoeverre er strij
digheid met wetgeving is die u de uitvoering van
de motie op formele gronden onmogelijk maakt.
De VOORZITTER: Ik heb gezegd dat ik geen
vrijheid heb om de motie uit te voeren, omdat de
minister op grond van artikel 7 van de Politiewet
kijkt u het maar na -- een instructie heeft
uitgegeven waarin wordt bepaald wat er wat de be
wapening betreft met de politie moet gebeuren.
Daarover kan geen verschil van mening bestaan.
Ook motie nr. 16 is, denk ik, onjuist. Afge
lopen woensdag is gezegd dat de motie het karakter
van een amendement heeft en de heer Garritsen
neemt mij nu kwalijk dat ik de motie daarmee heb
afgedaan. Ik meen dat het irreëel en onjuist is
een subsidie zonder motivering zo maar af te
schaffen. Afschaffing van een subsidie zou minstens
in de vorm van een raadsbesluit tot stand moeten
komen. Bovendien: ik ken het comité 148 van Breda
alleen maar uit de krant en ik weet niet wat pre
cies de doelstellingen van het comité zijn. Met
alle respect dat ik voor iedereen en dus ook voor
het comité 148 heb, meen ik dat het onjuist is
zonder meer subsidie aan dit comité toe te kennen.
Ook voor deze motie geldt dat twee leden van het
college ermee zullen instemmen.
Over motie nr. 17 heb ik slechts op te merken
dat twee leden van het college hun steun eraan
zullen geven.
Aan het adres van de heer Hendricks nog het
volgende. Sprekend over het "praatstuk" ben ik,
denk ik, voldoende duidelijk geweest. De commissie
openbare orde zal worden gereconstrueerd; men
hoort daar nog nader van. Met de officier van jus
titie zal worden gesproken. Ik moet echter een
waarschuwing laten horen: de verwarring met het
gesprek over de klachtenprocedure laat ik voor re
kening van de heer Hendricks. Het gesprek met de
officie, van justitie in informatieve zin waarover
ik woensdag heb gesproken, zal over andere