199
12 FEBRUARI 1981
verzoek dat men voor de raadsvergaderingen laat
gelden, in de commissievergaderingen aan de orde
zou moeten worden gesteld. Ik wijs er nog op dat
een motie een intentieverklaring van de raad is,
gericht tot het college; de uitvoering en de wijze
van uitvoeren door het college is daarbij aan de
orde. Wanneer de motie wordt aangenomen, zal de
wijze waarop zij gestalte moet krijgen onderwerp
van beraad in het college moeten uitmaken.
Overigens heb ik van de heer Oomen naar mijn
opvatting geen vragen meer te beantwoorden. Het
staan en zitten bij het bidden is een aangelegen
heid waarover hij zich deels heeft uitgesproken.
Ik heb daarbij aangetekend dat het altijd ook nog
mogelijk is zittend te bidden, wat de heer Oomen
bekend zal zijn.
De heer Eissens heeft een stemverklaring ten
aanzien van diverse moties en amendementen gegeven
en mevrouw Saelman heeft hetzelfde gedaan, al is
zij nog iets verder gegaan, door mededelingen te
doen over de duur van de behandeling van het re
glement van orde. Ik neem haar mededelingen maar
voor kennisgeving aan, waarbij ik nog wil wijzen
op de schriftelijke wijze waarop de commissie her
haaldelijk is ingelicht. Het "vreemde antwoord"
over het publiek vind ik persoonlijk een juist
antwoord. Aan de volgorde van de agenda wordt zo
veel mogelijk de hand gehouden. Het komt voor
dat zij erkend dat er agendapunten, zoals ook
vanavond weer is gebeurd, om heel speciale redenen
moeten vervallen, maar het gebeurt slechts zelden,
en dan onder zeer bijzondere omstandigheden, dat
de volgorde van de agenda wordt gewijzigd. Ik meen
zowel mevrouw Saelman als de heer Van Duijl te
hebben geantwoord met enerzijds de vermelding van
een termijn van twee jaar en anderzijds de medede
ling dat zo nodig tot wijziging op kortere termijn
zal moeten worden gekomen. Ik heb mevrouw Saelman
en de heer Van Duijl op één lijn gesteld en het
spijt mij dat dat mevrouw Saelman spijt, maar over
rigens meen ik hun beiden een redelijk antwoord te