2014
21 DECEMBER 1981
dat C.R.M. heel vaak laat is met zijn definitieve
toezegging: als je op dat moment geen plannen in
voorbereiding hebt, verstrijkt het jaar en moet
je aan het eind van het jaar constateren dat het
geld bij gebrek aan activiteiten naar de centrale
overheid terugvloeit. De rijksbijdrageregeling is
namelijk bedoeld voor heel specifieke taken en
kosten. We hebben toen een onderzoek voorbereid
ten behoeve van het welzijnswerk voor Surinamers,
omdat dat welzijnswerk ik heb daarover al eens
eerder, zeker via de commissie, informatie gege
ven duidelijk stagneerde. Binnenlandse Zaken
was bereid ons, zonder dat wij nog een globaal
plan in het kader van het minderhedenbeleid had
den, alvast in 1981 deze rijksbijdrage te geven.
Men was tevreden met de toezegging dat wij bezig
waren met het aantrekken van een coördinator.
In juni 1981 laat Binnenlandse Zaken ons dan
weten dat wij in aanmerking komen, na een monde
linge toezegging dat we de nota aan het voorberei
den zijn, na mondeling overleg over besteding van
geld uit de rijksbijdrageregeling voor onderzoek
ten behoeve van welzijnswerk onder Surinamers en
na een mondelinge toezegging dat we waarschijnlijk
ook geld zullen gebruiken om ons extern over de
nota minderhedenbeleid te laten adviseren. De so
ciografische dienst heeft nog uitgaven gedaan en
de nota wordt klaar gemaakt en wordt gedrukt. Wij
zullen de aanpassing van de begroting van de G.S.D.
via een raadsvoorstel naar aanleiding van de kre
dietbewaking per 31 oktober 1981 aan de raad voor
leggen. Ik spreek dan over 1981. Wat 1982 betreft:
via de commissie sociale zaken weet men dat we ons
alvast als gegadigde voor de rijksbijdrage bij de
rijksoverheid hebben gemeld. De brief die we al
vast hebben gestuurd vormde met de concept-nota
voldoende aanleiding om voor de rijksbijdrage in
aanmerking te komen. In februari 1982 hoop ik met
een uitgebreid raadsvoorstel over de besteding
van de gelden voor 1982 te kunnen komen.
Ik ga vervolgens in op de gestelde vragen