17 FEBRUARI 1981
270
ik heb gesteld. Over één van de dingen die ik heb
gevraagd zullen wij nog spreken, waarmee ik ak
koord kan gaan.
Voor wat betreft de motie kan ik mij geheel
vinden in hetgeen de heer Dreef aan het eind van
zijn tweede instantie heeft gezegd. Als de wethou
der kan toezeggen dat vóór 1 januari een plan zo
als in de motie bedoeld aan de raad kan worden
voorgelegd zijn wij daarmee geheel tevreden. De
motie is dan overbodig.
Het moet goed duidelijk zijn dat wij uiter
aard niet tegen alternatieve energiebronnen zijn.
Wij vinden de ontwikkeling daarvan een heel goede
zaak. Wij beschikken echter over een gering budget
en beperkte mankracht en er is al heel veel te
doen met betrekking tot isolatie en de bekende
technieken, waarmee ook de bekende winst is te be
halen. Het is wat overtrokken om te menen dat de
paar mensen die wij hebben ook nog hun energie
kunnen besteden aan ontwikkeling van alternatieve
energievoorzieningen die misschien pas over een
fors aantal jaren operationeel zijn. Zodra van dat
laatste sprake is zullen zij ook zeker worden toe
gepast. Ik meen dat de gemeente als zodanig ten
aanzien daarvan geen voortrekkersrol behoeft te
spelen.
De heer DE BROUWER: De wethouder heeft zijn
nota een voldoende gegeven en wij zijn van mening
dat zij onder de maat is gebleven. Het wordt dus
een welles-nietes-spelletjeIn een dergelijk ge
val geven wij het college wel eens het voordeel
van de twijfel, maar ik meen dat wij dat in dit
geval niet kunnen doen. Zodra het om milieuzaken
gaat straalt het college een bepaalde mentaliteit
uit en dat geldt ook voor de energiebesparing. Het
kennelijke gemak waarmee het college bijvoorbeeld
een milieuwachter liet vallen toen het ging over
de nota milieuhygiëne geeft ons geen groot geloof
in de activiteiten van het college op dit punt.
Wij zullen blijkbaar, ons baserend op de toezegging