17 FEBRUARI 1981
308
aanzien daarvan een goede motivering naar voren is
gebracht. Vanuit de raad is gesteld dat aanvragen
van vrouwengroepen van politieke partijen zouden
moeten worden gehonoreerd. In eerste instantie heb
ben wij als college gezegd ik zal dadelijk aan
geven hoe thans de stemverhouding binnen het col
lege op dit punt ligt dat wij het belang van
brede politieke informatie en vorming erkennen en
dat wij er ook zonder meer vanuit gaan dat ook die
emancipatorisch kan zijn. Het zal onzes inziens de
politieke partijen iets waard moeten zijn de dub
bele achterstand die vrouwen in die partijen heb
ben weg te werken, zodat zij daarvoor ook zelf
geld beschikbaar moeten stellen. In de vrouwenor
ganisaties zijn voldoende themagroepen en praat
groepen aanwezig welke daarbij aansluiten. Het po
litiek vormingswerk binnen en vanuit politieke
partijen dient primair door de betrokken partijen
zelf te worden ondersteund en financieel mogelijk
te worden gemaakt. Er is nu een amendement inge
diend om te bewerkstelligen dat ook de V.V.D.-
vrouwen en de P.P.R.-vrouwen voor subsidie in aan
merking komen. De raad kan een dergelijke keuze
inderdaad maken, maar het is niet mijn keuze; ik
handhaaf mijn eerder ingenomen standpunt. Ik kan u
zeggen dat bij het overleg in het college over het
amendement naar voren is gekomen dat de voorzitter
de heer Welschen en ik het niet kunnen steunen,
maar dat de heren Brooimans, Van Dun, Sandberg en
Van Banning het amendement wél zullen steunen. Ik
wil aangeven waarom de minderheid van het college
het amendement niet aanvaardbaar acht. Wij vinden
het in het amendement voorgestelde onrechtvaardig.
Van een zevental vrouwengroepen zijn de activitei
ten niet integraal opgenomen en vanuit de raad
wordt nu voorgesteld een aantal van die activitei
ten wél te subsidiëren. Er is gesteld dat onze
toepassing van de criteria discutabel is, maar
datgene wat in het amendement wordt voorgesteld is
even discutabel. Ik wil de raad aanraden niet tot
deze onrechtvaardigheid over te gaan en niet op