17 MAART 1981
488
Wij zullen het op prijs stellen spoedig in de
commissie met de andere plannen te worden gecon
fronteerd, zoals ook is toegezegd.
Tijdens de pauze hebben wij in de wandelgan
gen vernomen dat de stand over aluminiumwoningen
op de Woonbeurs zeer grote belangstelling trekt.
Misschien moeten wij mede met het oog daarop con
cluderen dat dit experiment doorgang moet vinden.
De heer GARRITSEN: De wethouder heeft gesteld
dat het eigenlijk heilloos is het percentage van
30 opnieuw ter discussie te stellen, maar ik meen
dat dat beslist niet het geval is. Daarover is in
deze raad eenmaal heel principieel gesproken, waar
bij steeds werd gezegd dat er geen cijfers zijn om
de noodzaak van een hoger percentage hard te kun
nen maken. De 30% is gebaseerd op de resultaten
van het woningmarktonderzoek van 1972/1973, dus op
heel oude cijfers. Op dat moment was ook het re
sultaat bekend van een indicatief onderzoek ten
aanzien van de binnenstad, dat een behoefte aan so
ciale woningbouw van 55% liet zien. Daarop konden
wij ons echter niet baseren, zodat de 30% gewoon
moest worden gehandhaafd. Recent is opnieuw een
woningmarktonderzoek gepleegd, dat echter nog niet
in de raad aan de orde is geweest. Ook dat onder
zoek is in feite weer achterhaald door de inzak
king van de woningbouwmarkt, zodat wij daarmee
eveneens niet veel kunnen doen. Voor dat soort on
derzoeken wordt steeds aan een aantal mensen ge
vraagd welke hun woonwensen zijn en een belangrijk
aspect dat daarbij naar voren komt is dan het be
leggen in woningen, maar ik meen dat het meten van
de woningnood sec in Breda op een heel andere wij
ze zou moeten gebeuren. Als daarover geen cijfers
voorhanden zijn, kan men zich mijns inziens ook
heel goed baseren op de uitkomsten van bijvoorbeeld
studies welke zijn verricht met betrekking tot de
ingeschreven woningzoekenden in Breda; ook daarop
kan men zich richten. Ik meen dat de discussie
over de 30% in de raad en ook in de commissies