505
17 MAART 1981
hier om de welzijnswerkers, de jongeren en de
buurtbewoners en vooral voor de laatsten is voor
lichting zeer belangrijk. Daarnaast is het naar
onze mening van belang de verhouding tot de demo
cratische welzijnsplanning te kennen. Hoe is deze
verhouding? Kan de wethouder daarover iets zeggen?
Het is goed dat er ook verantwoordelijkheden bij
de jongerengroepen zelf komen te liggen. Dat kun
nen ze best aan. Is het beleid erop gericht op
langere termijn jongeren toegang te geven tot alle
basisvoorzieningen in de wijken? Zijn de begelei
dingsplannen voor alle zeven de groeperingen op
dit ogenblik al geregeld? Krijgen jongeren ook nog
de gelegenheid zich daarover uit te spreken? Kan
de wethouder ons er inzicht in geven, of het par
ticulier initiatief in dezen van plan is de ver
antwoordelijkheid op te pakken?
De heer DE BROUWER: Er resteren mij nog twee
praktische vragen. Ik ben blij dat in het concept
besluit geen ontbindende voorwaarde is opgenomen.
Ik doel hiermee op een bepaling, inhoudende dat,
als de C.R.M.- en/of de provinciale subsidie niet
afkomt, het plan niet zal worden uitgevoerd. Iets
dergelijks is niet in het voorstel opgenomen. Wel
licht kan de wethouder zeggen of dat bedoeld of
onbewust is gebeurd.
In commissieverband hebben wij al te kennen
gegeven dat wij zeker niet een prioriteit binnen
de groep van zes zouden willen aanbrengen. Graag
zullen wij in deze raadsvergadering bevestigd
krijgen dat men niet van plan is dat te doen.
Bij wijze van kanttekening wil ik nog dit
zeggen: ik hoop dat de koorden van de subsidiëring
niet als worgkoorden voor de jongerengroepen zul
len worden gehanteerd.
De heer GARRITSEN: Na alles wat er in Breda
is gebeurd, is het heel duidelijk dat onze stad op
het gebied van jongerenaccommodaties een grote
achterstand heeft, met name op het gebied van de