620
15 APRIL 1981
voorkomen dat datgene gebeurt waarvoor de heer Van
de Steenovenoverigens ten onrechtebevreesd is
namelijk dat alle nieuwe voorstellen worden afge
wezen en dat alles wordt bekeken in het kader van
het beperkte zicht dat deze wethouder van finan
ciën wellicht heeft.
Aan het adres van de heer Van de Steenoven
wijs ik er nog eens op dat ik niet' van zins ben
alle nieuwe voorstellen af te wijzen, maar dat ik
wèl zeer nauwkeurig aandacht aan alle gedane voor
stellen schenk, daarbij nagaand of ze geprojec
teerd zijn binnen het kader van de lopende begro
ting, de begroting voor 1981. Alles wat nog in
gang moet worden gezet wordt door mij zeer nauw
keurig beoordeeld aan de hand van de vraag of ik
te dien aanzien uit hoofde van mijn specifieke
verantwoordelijkheid een inbreng in het college
moet hebben. Als men dan in collegebesluiten eens
een keer leest dat de wethouder van financiën er
gens niet glad vóór is, dan zou dat een aanwijzing
kunnen zijn dat die wethouder toch wel zeer dili
gent is.
De heer Van de Steenoven is ook nog ingegaan
op de lonen. Ik neem aan dat de commissie HUG --
overigens is dat natuurlijk een zaak van de commis
sie zelf ook dit facet, inclusief de vervulling
van vacatures en de organisatie, in beschouwing
zal nemen.
Op het punt van de onroerend-goedbelasting
verschillen de heer Van de Steenoven en ik nogal
eens van mening. Ik adviseer hem met klem -- hij
heeft daarvoor in het bijzonder de gelegenheid
de aanvragen om gemeentegarantie eens te bestude
ren. Als hij die ziet, zal hij naar ik verwacht
een heel eind in mijn richting komen. Ik ben niet
zo onder de indruk van de overwegingen die de heer
Van de Steenoven tegenover de mijne plaatst, maar
ik denk dat we daarover in een later stadium nog
wel van gedachten zullen wisselen. Overigens meen
ik dat een deel van deze discussie ook met een an
dere portefeuillehouder zou kunnen worden gevoerd.