738 14 MEI 1981 huichelachtig. De heer EISSENS: Wij hebben tegen inwilliging van het verzoek geen bezwaar. De heer TAKS: Ik heb er behoefte aan een wat uitgebreidere toelichting te geven, om ons stand punt duidelijk te maken. De beide interpellatie- verzoeken worden afzonderlijk aan de orde gesteld, maar wat ik zeg over de interpellatie van de heer Garritsen, geldt, althans in grote lijnen, ook voor de interpellatie van de P.v.d.A.-fractie. De V.V.D.-fractie heeft zich bij de beslis sing op interpellatieverzoeken in het verleden al tijd op het standpunt gesteld dat niet elk verzoek zonder meer hoeft te worden gehonoreerd. De ver antwoordingsplicht ingevolge artikel 129 van de Gemeentewet betreft een verantwoordingsplicht te genover de raad, niet jegens individuele raadsle den. Het initiatief tot het vragen van verantwoor ding wordt door een raadslid genomen, maar als de toestemming eenmaal wordt verleend, is het de raad die het college van burgemeester en wethouders of, zoals in dit geval, de burgemeester ter verant woording roept. De raad heeft daarom het recht en de plicht om zich terdege af te vragen of de aspi- rant-interpellant een redelijk doel nastreeft en of van het interpellatierecht een juist gebruik wordt gemaakt. Op grond van het laatste criterium hebben wij intertijd in de vergadering van 13 september 1979 niet ingestemd met interpellatieverzoeken van de P.v.d.A.- en de P.S.P.-fractie over het politie optreden op 25 augustus van dat jaar tegen anti taptoe-demonstranten. Een interpellatie op dat ogenblik betekende naar onze mening een doorkrui sing van het nog in gang zijnde overleg in de com missie openbare orde. Om die reden hebben wij toen tegengestemd, onder mededeling dat wij met een herhaald interpellatieverzoek na afsluiting van het commissieberaad wèl zouden instemmen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1981 | | pagina 738