14 MEI 1981
739
Een dergelijk formeel bezwaar doet zich nu
niet voor. Wel betwijfelen wij of met name de heer
Garritsen met zijn verzoek een redelijk doel na
streeft. Het staat ieder lid van de raad vrij kri
tische vragen te stellen naar aanleiding van het
politie-optreden op 30 april. De heer Garritsen
gaat echter duidelijk een stap verder, door in de
toelichting op zijn verzoek zonder omwegen mee te
delen dat voor hem is komen vast te staan dat wil
lekeurige personen preventief door de politie zijn
opgepakt, met andere woorden: dat het optreden van
de politie onjuist is geweest. Wat is de zin van
een interpellatie als de negatieve beoordeling van
het gevoerde beleid al bij voorbaat vaststaat?
Tot op heden heeft de raad nooit aanleiding
gevonden tot afkeuring van het politiebeleid. Het
optreden van de Bredase politie heeft zich altijd
gekenmerkt door terughoudendheid en respect voor
de democratische regels. Gezien deze ervaring heb
ben wij geen enkele reden om te veronderstellen
dat op 30 april abrupt met die traditie zou zijn
gebroken. De uitgebreide en zeer gedegen beantwoor
ding door de burgemeester van de schriftelijke
vragen van de P.v.d.A.-fractie sterkt ons in die
overtuiging. De enige reden waarom wij toch met de
beide verzoeken zullen instemmen, is dat wij hopen
dat volledige opening van zaken in de vergadering
van de raad ertoe zal leiden dat het ongunstige
beeld van de Bredase politie, zoals dat met name
in de pers naar voren is gekomen, wordt weggenomen.
Het is in hoge mate te betreuren dat in tal van
reacties, zowel perscommentaren als standpunten
van Tweede Kamer-leden, op voorhand wordt aangeno
men dat er strijd met de rechtsorde is opgetreden.
Zonder kennis van de lokale situatie en zonder dat
men zich omtrent de feitelijke gang van zaken had
georiënteerd, werd het gevoerde beleid veroordeeld.
Hopelijk kan de interpellatie in dat opzicht.
De VOORZITTER: Wilt u zich enigszins beperken.'