782
14 MEI 1981
geïnterrumpeerd toen de heren Garritsen en Crul
hun betoog hielden, hoewel daarvoor wel redenen
aanwezig waren. Ik heb dat niet gedaan, omdat ik
van mening ben dat dit debat niet mag ontaarden in
politiek gehakketak. Het onderwerp waarover wij nu
spreken, het politiebeleid, is te belangrijk om
tot onderwerp van politiek gekissebis te worden
gemaakt. Ik wil daarom ook niet reageren op elke
interruptie die zal worden geplaatst.
Het lijkt erop alsof er op 30 april met ar
gusogen naar de Bredase politie is gekeken, om bij
het minste of geringste vermanend de vinger te kun
nen heffen. Zelfs de landelijk voorzitter van een
politiebond heeft de verleiding niet kunnen weer
staan om op deze wijze in de publiciteit te treden.
Verontwaardiging over de onzorgvuldigheid van deze
nabeschouwers vanaf veilige afstand mag er naar
onze mening echter niet toe leiden dat een kriti
sche beoordeling van het gevoerde beleid op zijn
rechtmatigheid achterwege zou blijven. Er zijn
vragen gerezen, naar onze mening ten onrechte,
maar die wél beantwoording behoeven om te voorkomen
dat rondom Breda-30 april 1981 legendevorming ont
staat. De beantwoording door de burgemeester van
de schriftelijke vragen van de P.v.d.A.-fractie en
van hetgeen daaraan zojuist is toegevoegd door de
beantwoording van de interpellaties van de P.S.P.-
en de P.v.d.A.-fractie heeft naar onze opvatting
een eind gemaakt aan de mede door de publiciteits
media geschapen onduidelijkheid rond het gevoerde
politiebeleid. Er kan geen enkele twijfel over be
staan dat de orde handhavende taak van de politie
niet alleen het opheffen van ordeverstoringen om
vat, maar juist ook het voorkomen daarvan. Handha
ving van de openbare orde betekende op 30 april
verhinderen dat door wanordelijkheden de viering
van Koninginnedag zou worden verstoord. Daartoe
moesten kleine ordeverstoringen in de kiem worden
verstoord, omdat de ervaringen van elders hebben
geleerd dat niet tijdig ingrijpen escalerend werkt.
Het was zaak op zodanige wijze te werk te gaan dat