784
14 MEI 1981
worden beroofd, behalve langs wettelijke weg en
slechts in een aantal, uitdrukkelijk in dat arti'-
kel vermeldde, gevallen, waaronder het geval dat
redelijke termen aanwezig zijn om te vermoeden dat
een strafbaar feit is begaan. Dat de politie op
30 april bevoegd was in geval van ontdekking op
heterdaad van overtreding van A.P.V.-bepalingen
tot aanhouding over te gaan kan niet in twijfel
worden getrokken.
Blijft over de vraag of de politie terecht
heeft kunnen constateren of er sprake was van der
gelijke overtredingen. De optocht of demonstratie
vanaf of nabij het Turfschip was, omdat niet was
voldaan aan de meldingsplicht, een verboden op
tocht in de zin van artikel 10 van de A.P.V. Het
deelnemen aan een dergelijke optocht is een over
treding en daarom kan, vanaf het moment waarop de
verboden optocht is geformeerd, elke deelnemer
daaraan worden aangehouden. Het is daarbij niet
van belang of op het moment van ingrijpen al spra
ke is van een optrekkende menigte betogers, omdat
ingevolge artikel 8 van de A.P.V. onder een op
tocht ook wordt verstaan een demonstratie, zijnde
iedere georganiseerde en openbaar plaatshebbende
manifestatie, bedoeld als uiting van gedachten of
gevoelens. Ingevolge artikel 7 van de A.P.V. is de
politie bevoegd in het belang van de openbare orde
en veiligheid eenieder die aanwezig is bij of zich
bevindt in een samenscholing, volksoploop, ongere
geldheden of een andere verstoring van de openbare
orde zonder nadere uitleg bevel te geven zich te
verwijderen in de door de politie aangegeven rich
ting. Zo'n bevel kan uiteraard ook worden gegeven
aan personen, die zich gaan opstellen voor een
verboden demonstratie, nog vóórdat de opdracht is
geformeerd. Het niet voldoen aan een ambtelijk
bevel overeenkomstig artikel 7 van de A.P.V. is
een strafbaar feit en in dat geval kan tot aanhou
ding worden overgegaan. Er kan geen enkele twijfel
over bestaan dat de politie op 30 april bevoegd
was van deze mogelijkheid gebruik te maken. Het