794
14 MEI 1981
ordeverstoorders van 30 april zeker het geval was,
is er sprake van een anti-democratische gezind
heid. Wie naar verandering van de bestaande maat
schappelijke orde streeft dient daartoe gebruik
te maken van middelen die in overeenstemming zijn
met de huidige Nederlandse rechtsorde. Het over
treden van de wet of het anderszins verstoren van
de openbare orde zijn niet te tolereren vormen van
politieke actie. Tegen deze antidemocratische stro
ming dient de democratie zich te verdedigen. Een
krachtig politie-optreden is dan naar onze mening
volstrekt op zijn plaats, uiteraard in onderge
schiktheid aan het bevoegd gezag en in overeen
stemming met de geldende rechtsregels, zoals op
30 april ook het geval is geweest. Tegen deze ach
tergrond lijkt het ons gewenst dat de raad over
het op 30 april ter handhaving van de openbare or
de gevoerde beleid een kernachtige uitspraak doet,
die aan duidelijkheid niets te wensen overlaat.
Een motie, waarbij de raad wordt voorgesteld als
zijn oordeel uit te spreken dat het politiebeleid
instemming verdient bied ik u hierbij aan.
De door de heer Taks c.s. ingediende motie
heeft de volgende inhoud:
"De raad der gemeente Breda,
in vergadering bijeen op 14 mei 1981,
gehoord de beantwoording door de burgemeester
van ingevolge artikel 27 van het reglement
van orde gestelde vragen betreffende het op
treden van de politie op 30 april 1981;
gelet op artikel 31 van het reglement van orde;
spreekt als zijn oordeel uit, dat:
1. het optreden van de politie juist, voort
varend en effectief is geweest;
2. het ter handhaving van de openbare orde