14 MEI 1981 803 De VOORZITTER: Aan wie? De heer GARRITSEN: In de richting van de pers. De berichten die om 8.00 's avonds door de NOS werden doorgegeven konden nog niet afkomstig zijn van de persconferentie, van de journalisten die bij die persconferentie aanwezig waren. Ik wil u daarom vragen op welke wijze informatie door de politie naar buiten toe is verstrekt. Hoe was be kend dat er 148 mensen waren opgepakt? De VOORZITTER: Dat kan best zijn meegedeeld. De heer GARRITSEN: Kunt u nagaan hoe dat is gebeurd? De VOORZITTER: Ik kan dat wel nagaan, maar ik vind dat van geen enkele betekenis voor dit debat. Ik kom vervolgens toe aan de moties. Het zal u duidelijk zijn dat de motie van de heer Garrit- sen bij mij geen sympathie ontmoet, op grond van het feit dat de feiten zich hebben voorgedaan zo als ik in mijn beantwoording in eerste termijn heb aangegeven en op grond van de mededelingen welke ik zoeven heb gedaan. De heer EISSENS: U zegt dat de motie bij geen sympathie ontmoet. Geldt dat alleen voor u persoonlijk of voor het hele college? De VOORZITTER: De openbare orde is een zaak van de burgemeester. In de motie van de Partij van de Arbeid wordt aangedrongen op een gedegen onderzoek en voorts wordt daarin gesteld dat pas als de resultaten van dat onderzoek bekend zijn een definitief oordeel kan worden gegeven, maar inmiddels wordt in de mo tie toch al het beleid afgekeurd op grond van de thans beschikbare gegevens. Ik geloof dat dat laatste niet moet gebeuren. Voor wat het onderzoek betreft wil ik nog wel iets zeggen. De vraag kan

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1981 | | pagina 803